In een boeiende roman worden de gruwelijkste vergrijpen van een misdadiger en de berechting hiervan ter discussie gesteld. Is iemand, die de mens en de menselijkheid in het algemeen aantast, ooit afdoende en op de juiste wijze te straffen? Zijn er misdaden waarop als antwoord slechts een eis kon worden gesteld: de doodstraf? Is de doodstraf een rechtvaardige straf of een primitieve vergelding en wie voert deze strafmaat in of schaft hem af?
Al deze vragen en de kwestie van de te nemen verantwoordelijkheid voor een dermate ingrijpende beslissing, evenals het probleem of een misdadiger als al dan niet geneeslijk psychisch ziek moet worden beschouwd, af als onverbeterlijke bedorven van aard, worden op geniale wijze door Konsalik naar voren gehaald en belicht. De verwarring van dit thema met het dagelijkse leven van de ten tonele gevoerde personen waarborgt een bijzondere roman.
De criminaliteit in deze naoorlogse tijd en de belangstelling ervoor, ten goede en ten kwade, nemen merkbaar toe. Pers, radio en televisie getuigen daar maar al te vaak van, ook door het vertonen van reële en gefantaseerde gebeurtenissen in de rechtszaal.