Lezersrecensie
'Wie een schepper wil zijn in het goede en het kwade, die moet eerst een vernietiger zijn en waarden stukbreken.'
T.H. White (1906-1964) beschrijft in zijn roman ‘Koning van eens en ooit” het verhaal van Koning Arthur, zijn ridders, de Ronde Tafel en de broederschap van die Tafel, zijn huwelijk met Guinevere, haar liefde voor Lancelot, de eedbreuk van Lancelot en het verraad van Modred, en de uiteindelijke val van Arthurs koninkrijk.
De Arthurverhalen, in de Middeleeuwen vast ook niet als geheel waar gebeurd beschouwd, moeten uiteraard veelal eerder symbolisch worden gelezen. De persoon Arthur is wellicht gebaseerd op een leider van de Kelten, die rond 520 de veroveringen door invallende Saksen, Angelen en Friezen een tijdlang tot staan wist te brengen.
White plaatste zijn Arthur in de Middeleeuwen, en maakte een vrije bewerking van het verhaal. –
Camelot symboliseert het streven een beschaving te stichten, die berust op orde en gezag, trouw aan de leider, het nakomen van eden en beloftes, recht voor elk, bescherming van de zwakkeren, hoffelijkheid en respect voor de ander, ergo, het streven van de mens om zich te verheven boven het dierlijke, het wetteloze, de chaos en de macht van de sterkste.
Opvallend in de legende, is dat Arthur wel héél (lees: te) veel van zijn ridders vergt, een ‘normaal’ mens kan daaraan nooit of te nimmer aan voldoen. De bedoeling van zijn ideaal is duidelijk: bij het begin van de nieuwe tijd en de nieuwe waarheid zijn alle contouren van die waarheid helder en is het maar al te makkelijk om morele keuzes te maken, echter aan het einde van zijn leven is niets meer vast omlijnd;
Arthurs rijk zetelt op (te) hoge idealen, en zijn het uiteindelijk de ontrouw, jaloezie en verraad, die binnen de muren van Camelot huishouden, die hem uiteindelijk fataal wordt.
Het was van tevoren al bekend dat het natuurlijk verkeerd afloopt met Arthur en de ridders van de Ronde Tafel, maar gelukkig is geschiedenis cyclisch, en komt er een nieuw begin, met misschien andere vormen, maar met hetzelfde streven naar ‘beschaving.’
Wij kunnen Arthur’s rijk als een soort Utopia zien, maar dan een Utopia dat na verloop van tijd aan vernieuwing toe is, en dan ten onder gaat, met evenwel de hoop dat de toekomst een nieuw Utopia zal brengen, als de koning terugkeert. Zo geven de Arthurverhalen ons het beeld van de cyclische opkomst en het verval van beschavingen.
Om te beginnen is het de jongen de Ward, die, onder de hoede van Merlijn, in contact komt met de pijnlijke strijd van de dieren, met als les dat het in de natuur gaat om jagen of gejaagd worden, doden of gedood worden. Elk dier kan zijn bestaan alleen maar bestendigen door het bestaan van de ander voortdurend op te heffen. Elk roofdier is het levende graf van ontelbare andere dieren. Ook binnen het plantenrijk is er dezelfde strijd: plantensoorten verdringen elkaar, en leven ten koste van de ander.
De komst van de mens, en de poging om iets van een ‘beschaving’ te stichten, heeft de ellende in de wereld en voor de mensheid in het algemeen niet verminderd, in ons is het lijden tot een onovertroffen hoogtepunt gekomen. Als daar een Schepper achter zit, is het één met ongelooflijk morbide fantasieën.
De wijze les die Merlijn Arthur/De Ward (en ons) leert, is dat ware grootsheid en magie van de mens gelegen is in het omarmen van amor fati: het niet willen dat het anders is, niet vóór je, niet achter je, in alle eeuwigheid niet. Het onvermijdelijke niet enkel verdragen, maar ervan houden.
Het is de mens, met haar menselijke waarheden en idealen, die worstelt met lijden en liefde, met onrecht, en met oorlog en geweld. Hij worstelt en komt boven, sterker en intelligenter dan eerst. Het lijden is daarom een voorwaarde van geluk. Iedereen ervaart dat de overwinning op een weerstand een geluksgevoel geeft. Dus het geluk heeft weerstand nodig om geluk te kunnen zijn.
Maar, om bij White te blijven, er is altijd nog de hoop: als wreedheid, geweld en lijden de basale kenmerken van het leven zijn, dan is het je taak om niet weg te lopen van deze folteringen, maar deze te aanvaarden als bij het leven horend. Je moet leren om het leven kwalitatief te verdiepen, daarnaast leren lachen om te voorkomen dat je een pessimist wordt, of blijft.
White rommelt hier en daar binnen acceptabele grenzen van een gecreëerd wereldbeeld aan, deelt vooral in het eerste deel van zijn roman met de jonge De Ward rake kwinkslagen uit, om achtereenvolgens in de slotfase vooral het goddelijke en esoterische ter tafel te brengen.
Het is aan de lezer om hier ofwel lering uit te halen, ófwel alles buiten beschouwen latend, en het als één groot (ridder) avontuur te zien.
**** 4 sterren
De Arthurverhalen, in de Middeleeuwen vast ook niet als geheel waar gebeurd beschouwd, moeten uiteraard veelal eerder symbolisch worden gelezen. De persoon Arthur is wellicht gebaseerd op een leider van de Kelten, die rond 520 de veroveringen door invallende Saksen, Angelen en Friezen een tijdlang tot staan wist te brengen.
White plaatste zijn Arthur in de Middeleeuwen, en maakte een vrije bewerking van het verhaal. –
Camelot symboliseert het streven een beschaving te stichten, die berust op orde en gezag, trouw aan de leider, het nakomen van eden en beloftes, recht voor elk, bescherming van de zwakkeren, hoffelijkheid en respect voor de ander, ergo, het streven van de mens om zich te verheven boven het dierlijke, het wetteloze, de chaos en de macht van de sterkste.
Opvallend in de legende, is dat Arthur wel héél (lees: te) veel van zijn ridders vergt, een ‘normaal’ mens kan daaraan nooit of te nimmer aan voldoen. De bedoeling van zijn ideaal is duidelijk: bij het begin van de nieuwe tijd en de nieuwe waarheid zijn alle contouren van die waarheid helder en is het maar al te makkelijk om morele keuzes te maken, echter aan het einde van zijn leven is niets meer vast omlijnd;
Arthurs rijk zetelt op (te) hoge idealen, en zijn het uiteindelijk de ontrouw, jaloezie en verraad, die binnen de muren van Camelot huishouden, die hem uiteindelijk fataal wordt.
Het was van tevoren al bekend dat het natuurlijk verkeerd afloopt met Arthur en de ridders van de Ronde Tafel, maar gelukkig is geschiedenis cyclisch, en komt er een nieuw begin, met misschien andere vormen, maar met hetzelfde streven naar ‘beschaving.’
Wij kunnen Arthur’s rijk als een soort Utopia zien, maar dan een Utopia dat na verloop van tijd aan vernieuwing toe is, en dan ten onder gaat, met evenwel de hoop dat de toekomst een nieuw Utopia zal brengen, als de koning terugkeert. Zo geven de Arthurverhalen ons het beeld van de cyclische opkomst en het verval van beschavingen.
Om te beginnen is het de jongen de Ward, die, onder de hoede van Merlijn, in contact komt met de pijnlijke strijd van de dieren, met als les dat het in de natuur gaat om jagen of gejaagd worden, doden of gedood worden. Elk dier kan zijn bestaan alleen maar bestendigen door het bestaan van de ander voortdurend op te heffen. Elk roofdier is het levende graf van ontelbare andere dieren. Ook binnen het plantenrijk is er dezelfde strijd: plantensoorten verdringen elkaar, en leven ten koste van de ander.
De komst van de mens, en de poging om iets van een ‘beschaving’ te stichten, heeft de ellende in de wereld en voor de mensheid in het algemeen niet verminderd, in ons is het lijden tot een onovertroffen hoogtepunt gekomen. Als daar een Schepper achter zit, is het één met ongelooflijk morbide fantasieën.
De wijze les die Merlijn Arthur/De Ward (en ons) leert, is dat ware grootsheid en magie van de mens gelegen is in het omarmen van amor fati: het niet willen dat het anders is, niet vóór je, niet achter je, in alle eeuwigheid niet. Het onvermijdelijke niet enkel verdragen, maar ervan houden.
Het is de mens, met haar menselijke waarheden en idealen, die worstelt met lijden en liefde, met onrecht, en met oorlog en geweld. Hij worstelt en komt boven, sterker en intelligenter dan eerst. Het lijden is daarom een voorwaarde van geluk. Iedereen ervaart dat de overwinning op een weerstand een geluksgevoel geeft. Dus het geluk heeft weerstand nodig om geluk te kunnen zijn.
Maar, om bij White te blijven, er is altijd nog de hoop: als wreedheid, geweld en lijden de basale kenmerken van het leven zijn, dan is het je taak om niet weg te lopen van deze folteringen, maar deze te aanvaarden als bij het leven horend. Je moet leren om het leven kwalitatief te verdiepen, daarnaast leren lachen om te voorkomen dat je een pessimist wordt, of blijft.
White rommelt hier en daar binnen acceptabele grenzen van een gecreëerd wereldbeeld aan, deelt vooral in het eerste deel van zijn roman met de jonge De Ward rake kwinkslagen uit, om achtereenvolgens in de slotfase vooral het goddelijke en esoterische ter tafel te brengen.
Het is aan de lezer om hier ofwel lering uit te halen, ófwel alles buiten beschouwen latend, en het als één groot (ridder) avontuur te zien.
**** 4 sterren
1
Reageer op deze recensie