Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Jas van hoop

Linda Marie 08 april 2019
Een ode aan vriendschap, aan vaders, aan schrijven en aan de kleine dingen in het leven. Dit is Jan Siebelink ten voeten uit. Een prachtig boekenweekgeschenk van 2019.

'De liefde die vriendschap heet.'

Albert Verwey

Het epigram zet de toon voor het hoofdthema in dit boek: vriendschap.

Over de hoofdpersoon Arthur Siebrandi wordt gezegd:

'Zonder vriend was hij uit zijn jeugd, uit zijn studie gekomen.'

Later maakt hij kennis met Loet Petit-Fer, schrijver van goede boeken maar krijgt ze niet verkocht. Ze hebben belangstelling voor elkaars werk en IJzertje moedigt hem aan zijn eigen weg te gaan. Er is geen jaloezie, ze respecteren en steunen elkaar. Ze worden echte vrienden. Dan is er nog Edwin Wopereis, een poëziecriticus, die Arthur wil helpen met zijn werk in uitvoering en het beste met hem voor heeft, maar die steeds dwingender wordt en zich de roman te veel begint toe te eigenen. Edwin zal nooit een echte vriend worden. Er is ook nog Lisette, de echtgenote van Arthur, die hem aanmoedigt te schrijven en die thuis geregeld piano speelt. Pas dan komt Arthur tot schrijven, in samenspel komt zijn boek tot stand. En niet te vergeten Caroline, een (ex-)studente van hem en met wie hij een dagje naar Parijs gaat. De conducteur ziet de verliefdheid van het meisje en de oudere man. Lisette kan ook goed overweg met Caroline die een beetje de dochter wordt die zij nooit hebben gehad.
Ook het boek, als het zou lukken, brengt hen het kind terug dat ze al kwijt waren voor ze het hadden. Dat brengt ons bij de vriendschap voor het schrijven.

Maar het boek gaat natuurlijk over nog veel meer.

Er worden veel thema's in het boek aangeraakt. Leuk dat er zo veel zit in een boekje van drieënnegentig pagina's en het is aan de lezer om het er uit allemaal te halen.

'Om tien uur vanochtend was er nog niets aan de hand.'

Zo begint deze korte roman van Jan Siebelink. Dan weet je natuurlijk dat de dag niet zal eindigen zonder dat er iets ergs aan de hand zal zijn. Maar wat? Een ongeluk, een sterfgeval, een ernstige ziekte? Mijn aandacht was gewekt om verder te lezen.

'De ambulance staat half op het trottoir geparkeerd, met de deuren wijd open, voor de zwarte Maserati, waarin zich de dichte taxushaag weerspiegelt die het huis omsluit. Op de rand van de dakgoot zitten twee eksters. Hun veren glanzen metalig blauw. Ze kijken naar beneden, naar het gele dak van de ambulance.'

Arthur Siebrandi, een man van negenenzeventig jaar, wordt met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Zijn zwarte Maserati staat voor de deur en de jas neemt hij mee, klemt hem tegen zich aan. Onderweg in de ambulance zakt hij weg en hij denkt dat hij gaat sterven. Terwijl hij naar het ziekenhuis wordt vervoerd, denkt hij aan vroeger en overziet hij wat hij achter laat en hij vraagt zich af of het genoeg is.

Er is een personale verteller aan het woord die ons in het hoofd van Arthur laat meekijken en zijn herinneringen van vroeger aan ons vertelt in het hij-perspectief en de verleden tijd. De korte zinnen in het heden, van Arthur in de ambulance, staan cursief gedrukt.

'Arthur Siebrandi noteerde aan zijn ovale notenhouten schrijftafel een tekst uit de Openbaring van Johannes. Hij las hardop:
'Ik zag aan de rechterhand van Hem die op de Troon zat, een boekrol, verzegeld met zeven zegels. Voor de troon stond het Lam.'
Een moment verwijlde hij in die verre tijd, op het eiland Patmos, bij de apostel, luisterend naar de raadselachtige woorden die de geest hem dicteerde, besefte de stilte in en rond het huis.'

Deze tweede en derde zin in het boek brengt ons bij het geloof, nog een thema in de boeken van de schrijver. Arthur is grootgebracht met een sterk geloof in het hiernamaals.

'Daar zal een oordeel volgen door de Opperrechter. Het leven op aarde is slechts een voorbereiding. Het echte, het eeuwige leven gaat nog komen. Een deel van dat geloof heeft hij nooit losgelaten...
Hij meent onrustig gewriemel van rondtollende sterren waar te nemen. Verkeert hij al onder een ander uitspansel? Dan is het ook niet ondenkbaar, denkt Arthur, dat ik ter rechterzijde van de Troon vader aantref. Hij gelooft heel duidelijk een glazen zee van vuur te zien. Hij hoort trompetgeschal. Maar als hij zo dicht bij de Troon is, zou daar ook het Lam moeten zijn dat de zegels van de boekrol verbreekt. Dan maak ik kans op redding...'

Dat brengt ons bij de cover van het boek: het lijkt alsof iemand bovenaan op een witte troon zit met onder hem een glazen zee en helemaal onderaan de rode bol lijken mensen te staan, klaar om geoordeeld te worden? Arthur is er in elk geval niet gerust op. Hij is bang om te sterven en is onrustig.

'Arthur heeft altijd ontkend dat het leven op een dag zou ophouden. Lang heeft hij dat geloof volgehouden.'

Er zijn nog meer verwijzingen naar het geloof en de bijbel te vinden in de roman. Zo wordt de passage uit 2 Koningen 2:12 aangehaald waar staat:

'Daarop nam Elia zijn mantel en sloeg op het water van de Jordaan dat zich her- en derwaarts verdeelde, zodat hij met Elisa, zijn opvolger, kon oversteken. Aan de overkant wachtten een vurige wagen en vurige paarden. Aldus voer Elia ten hemel, verdween uit het oog. Daarop raapte Elisa de mantel op die van hem gevallen was tijdens de opneming.'

Dit ten hemel opgaan en de gevallen jas spelen nog een grote rol in het verhaal.

De gevallen jas als metafoor van beschermd zijn, gehuld zijn in, erin gewikkeld zijn. Wanneer je hem uitdoet, stel je je open, open voor anderen. Arthur (en de schrijver) ziet het lichaam als een omhulsel en zo wordt de jas een belofte, een symbool van hoop op elkaar weerzien.


Plots, onvoorzien, vraagt Arthur zich af wat er gebeurd, wat er met hem aan de hand is en wordt hij geconfronteerd met zijn levenseinde. Na een vol leven geleid te hebben, vraagt hij zich af of het genoeg is.

Ook de dood en de balans opmaken van je leven is een thema in dit boek. Zonder het epigram vooraan in het boek vond ik bij eerste lezing dat dit hét thema is in deze novelle.

Er zijn veel overeenkomsten tussen Arthur en de schrijver Jan Siebelink.
Beiden zijn op leeftijd: Arthur is negenenzeventig en Siebelink is eenentachtig. Twee jaar geleden heeft Siebelink een TIA gehad en wat ook Arthur meemaakt, hoewel hij eraan overlijdt.

Arthur schrijft, Jan Siebelink ook. Arthur is leraar Frans in een middelbare school. Siebelink was leraar Nederlands en Frans en studeerde net als Arthur Franse taal en letterkunde in zijn vrije tijd.

Beiden ondervinden problemen met de rest van het lerarenkorps.

Verwijzingen naar vroeger

Ja, die zijn er zeker. Arthur heeft een verhaal geschreven Wit-Zwart waardoor Edwin Wopereis hem uitnodigt bij hem thuis. Het eerste verhaal dat Jan Siebelink schreef was 'Witte chrysanten' . Met vier andere verhalen vormde dit zijn debuut 'Nachtschade' in 1975.

Ik heb één boek van Jan Siebelink gelezen 'Mijn leven met Tikker'.

Wat heb ik enorm genoten van dat boek! Het mocht niet uitblijven dat ik een tweede boek van hem zou lezen. Omdat hij schrijft over gewone mensen en de schijnwerpers op hen zet waardoor ze bijzonder worden en over het gewone leven en de kleine dingen in het leven.

'Wat ligt de straat er vredig en kalm bij in het ochtendlicht! Waar deze aan het eind van de spoorbaan stuit, hangt een lage mistbank, die vanbinnen verlicht lijkt. Het zal een prachtige dag worden. Maar er is niemand om hem uit te zwaaien, of sterkte te wensen.'

De kalmte en rust in het ochtendlicht en de straat vormt een tegenstelling met de onrust in Arthur die in spoedtempo wordt weg gevoerd.

Ook de zinnen die hij schrijft, bekoren mij. Wanneer je ze langzaam leest, komen ze het beste tot hun recht. Dan zit er een zeker ritme in.

Achter de schrijver zie ik een goede observator en iemand met liefde voor planten, bloemen, dieren en de natuur.

'Patiënt - man, negenenzeventig, verlammingsverschijnselen aan linkerzijde -, zoals de ambulancebroeder op het formulier had ingevuld, in de ochtend om elf uur binnengebracht op Spoedeisende Hulp, blaast in kamer 8 zijn laatste adem uit.

... Een jonge verpleegster blijft dralen.
'Dokter...'
Caroline blijft staan, ziet tranen in haar ogen.
'Je kende hem?'
'Ik heb zijn roman gelezen,' zegt de verpleegster. 'Dat heeft veel met me gedaan.'

Wil de schrijver hiermee zeggen dat hij wil dat er nog aan hem en aan zijn boeken gedacht wordt na zijn dood? En dat mensen zeggen: 'Dat boek van hem, dat heeft veel met mij gedaan?'

Het zou goed kunnen.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Linda Marie