Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

De gefragmenteerde raadselachtigheid van Kafka's nagelaten prachtige proza

"Brief aan mijn vader en ander proza uit de nalatenschap" bevat alle ongepubliceerde Kafka- verhalen, aangevuld met zijn beroemde (maar nooit verstuurde) brief aan zijn vader. We zien dus de piepjonge Kafka die in "Beschrijving van een strijd" en "Bruiloftsvoorbereidingen op het land" volop experimenteert met stijl en vorm, we zien de fascinerend raadselachtige aforismen die Kafka aan het eind van zijn leven schreef, en we zien allerlei andere prozastukjes van heel wisselende lengte en uit heel verschillende periodes van Kafka's schrijverschap. De meeste prozastukjes zijn onvoltooid, en houden zomaar ineens op. Mogelijk gebeurt dit deels omdat Kafka neigde naar onvoltooibaarheid en open eindes, of omdat hij veel meer geïnteresseerd was in het eindeloos exploreren van alle complexiteit binnen en buiten hem dan in het concluderend voltooien van die zoektocht. Schrijven was zijn passie, iets geschreven hebben niet. Dus iets afmaken al helemaal niet. Bovendien zijn sommige passages in het handschrift onleesbaar, of zoekgeraakt, zodat er onbedoeld nog meer breuken ontstaan in de toch al behoorlijk gebroken teksten. Dat alles maakt dit nagelaten proza zelfs nog gefragmenteerder, en daardoor ook meerduidiger en ongrijpbaarder, dan zijn door hem gepubliceerde korte proza en zijn romans al zijn. Elk prozastukje zet ons daarom steeds een grillig raadsel voor, of zelfs een hele groep aan raadsels en paradoxen. Bovendien zijn de prozastukjes onderling sterk verschillend: dat maakt de bundel als geheel enorm gevarieerd, maar ook ongrijpbaar en onmogelijk samen te vatten. Na dit boek weet ik dus nog minder wat "het" thema is van "het werk" van Kafka. En juist daarom genoot ik er van, met volle teugen. Dat kwam ook doordat de bizarre raadselachtigheid van deze stukjes pas nu, in de echt kraakheldere vertaling van Willem van Toorn, goed tot mij doordrong.

Neem nu het openingsverhaal "Beschrijving van een strijd", dat we in twee varianten aangeboden krijgen. Een droomachtig verhaal, vol Kafkaëske absurdistisch-grillige plotwendingen, vol ook van vederlichtheid en humorvol berustende weemoed. Wel ook getuigend van zwaarmoedig isolement, getuige passages als "Bedenk toch eens hoeveel gelukkige momenten je met het beddengoed verstikt als je alleen in je bed slaapt en hoeveel ongelukkige dromen je ermee uitbroedt". Maar ook vol geëxalteerde verbeeldingskracht, en aanstekelijk plezier in die verbeeldingskracht: "De stenen verdwenen omdat ik dat wilde en de wind bedaarde en verloor zich in de avond. […] Omdat ik van dennenbossen hou liep ik door dennenbossen, en omdat ik graag zwijgend naar de sterrenhemel kijk gingen in de wijd gespreide hemel de sterren langzaam en rustig aan, zoals ze dat anders ook doen". Een wereld die zo prachtvol is als zij is, omdat de verbeeldingsrijke ik-figuur vurig wil dat zij zo is... Je gelooft het, omdat Kafka het hier en in andere passages zo mooi en aantrekkelijk verwoordt. Je gelooft het door de lichtheid en helderheid van zijn stijl. En toch, Vogelaar noemt Kafka in diverse essays niet voor niets de schrijver van het "ja, maar...", een schrijver dus die als hij iets oproept ook meteen de paradoxale spanningen of totale tegendelen ervan oproept. Tegen de ik- figuur wordt namelijk ook gezegd "dat u de ware namen van de dingen vergeten bent en er nu in allerijl toevallige namen over uitstrooit". Hij zegt zelf: "Er is nooit een tijd geweest dat ik uit mezelf overtuigd was van mijn leven. Ik neem namelijk de dingen om me heen alleen in zulke onvaste gedaanten waar dat ik altijd denk dat de dingen ooit hebben geleefd maar nu aan het wegzinken zijn. Altijd, beste mijnheer, voel ik zo'n kwellend verlangen de dingen zo te zien als ze zich wellicht willen voordoen voordat ze zich aan mij vertonen. Dan zijn ze waarschijnlijk mooi en rustig. Dat moet zo zijn, want ik hoor vaak mensen op die manier over ze praten". Dus waar hij eerst jubelt omdat de dingen zijn zoals hij ze fantaseert, treurt hij even later omdat hij de dingen niet zelf kent maar alleen via foute naamplaatjes en onvaste waarnemingen. Hij zegt zelfs: "Zou ik niet eerder met recht bitter mogen klagen dat ik als een schim met hoekige schouders langs de huizen spring en soms verdwijn in de etalageruiten. Wat zijn dat soms voor dagen die ik slijt! Waarom is alles zo slecht gebouwd dat er soms hoge huizen instorten zonder dat er een waarneembare oorzaak voor te vinden is." Ook zijn eigen zelfbeeld is dus een onvaste gedaante, wat wordt bevestigd door uitspraken als "U bent in uw volle lengte uit vloeipapier geknipt, uit geel vloeipapier, als een silhouet, en als u loopt moeten we u horen knisperen. Daarom is het ook onredelijk je druk te maken over uw mening, want u moet meebuigen met elk toevallig tochtje in de kamer". Maar ja, volgens de ik- figuur geldt dat laatste voor alle mensen die hij kent. En is de hele wereld zonder samenhang, zonder vastheid, zonder fundament. Een conclusie die zonder meer als deprimerend kan worden opgevat, ook omdat sommige van de personages zeggen te stikken aan deze wereld. Maar tegelijk voorkomt Kafka met zijn humoreske lichtheid dat dit verhaal deprimerend wordt. Of, liever gezegd: hij offreert ons een tekst die unheimlich is en onvast, daardoor deprimerend, en tegelijk toch licht en humoresk. Een verhaal ook waarin wordt gesomberd maar ook wordt gejubeld omdat in taal en verbeelding alles kan, en tegelijk wordt getreurd omdat de ware gedaante der dingen altijd aan de taal ontsnapt. En dat treuren gebeurt dan weer vederlicht. De toonwisselingen vliegen je kortom om de oren bij dit verhaal, net als de raadselachtige motieven die ik nog lang niet allemaal heb genoemd.

Dit is maar één van de zeer vele teksten uit deze omvangrijke, enorm gevarieerde bundel. En over die ene tekst raak ik al nauwelijks uitgepraat. En dat geldt ook voor alle andere teksten. Prachtig maar totaal anders is bijvoorbeeld het verhaal "De jager Gracchus", over een jager die stierf, maar die ook weer niet stierf omdat zijn dodenschip ergens op weg naar de hemelse wateren uit koers is geraakt. Gracchus heeft dus geen deel aan het hiernamaals: "Ik bevind me altijd op de grote trap die omhoog leidt. Op die eindeloos hoge en brede trap in de ruimte dwaal ik rond , nu eens boven, dan weer beneden, altijd in beweging. Maar als ik zo hoog ben geklommen als het maar kan en het stralende licht van de poort boven al zie, dan word ik wakker op mijn oude, in een of ander eenzaam aards water gestrande schip. De wezenlijke mislukking van mijn toenmalige sterven grijnst me in mijn kajuit van alle kanten aan". Een prachtige fantasie, die ons geloof in 'rusten in de dood' met flink wat onrust en twijfel verrijkt. Nog weer heel anders, hoewel even raadselachtig, is "Het hol". Dit is het verhaal van een onduidelijk soort dier (tevens ik- figuur) dat een wijdvertakt hol graaft met vele gangen en pleinen, wat hij op erg ontroerende wijze vormgeeft als zijn gedroomde thuis waar hij in veilige afzondering en vrede kan leven, en misschien zelfs in onsterfelijkheid. Maar vervolgens wordt hij geteisterd door angst voor aanvallen, en vooral door een hem plagend zacht, nauwelijks hoorbaar, sissend geluid. Wat is de bron van dat raadselachtige geluid? Bestaat het, of is het alleen afkomstig uit de irrationele en daardoor oncontroleerbare angsten van de ik- figuur? Of is het zijn eigen adem die schrik aanjaagt? We weten het als lezer niet, en ook daardoor verbeeldt dit verhaal heel indringend hoe irrationele angst of andere onnoembare dreiging elk veilig toevluchtsoord van binnenuit kan bedreigen. Of: hoe onduidbare dreiging van binnenuit of buitenaf ons verlangen naar veiligheid altijd doorkruist. En nog weer anders is het mooie verhaal "Bij de bouw van de Chinese muur", waarin de oneindigheid van het Chinese rijk - en van de Chinese muur- op onnavolgbare wijze tot metafoor wordt van de ultiem lijkende macht die maar een stipje is in de onmetelijkheid, de nagejaagde waarheid die echter onbereikbaar ver is in tijd en ruimte waardoor hij altijd onkenbaar blijft, en de oneindige verlorenheid in tijd en ruimte van iedereen die de waarheid zoekt Een verhaal dat mij tot mediterende mijmering aanzet, net als "De jager Gracchus", terwijl "Het hol" mij juist ontroert (door het zo mooi opgeschreven verlangen naar veiligheid) en onrustig maakt (door de zo fascinerend opgeschreven dreiging die de veiligheid uitholt). En bijvoorbeeld "De tol" voedt dan weer mijn filosofische verwondering: "Zodra de tol draaide ging de filosoof er achteraan om hem te pakken. [A]ls hij de tol had kunnen pakken terwijl hij nog draaide was hij gelukkig, maar slechts één ogenblik, dan gooide hij hem op de grond en liep weg. Hij geloofde namelijk dat het begrijpen van elke kleinigheid, dus bijv. ook van een draaiende tol, voldoende was om het grotere geheel te begrijpen. Daarom hield hij zich niet met de grote vraagstukken bezig, dat leek hem oneconomisch, als je de kleinste kleinigheid werkelijk begreep, begreep je alles, daarom hield hij zich alleen bezig met de draaiende tol".

Zo is elk verhaal op weer een andere manier raadselachtig en fascinerend. De bundel als geheel maakt mij kortom helemaal hilair door zijn raadselachtige onuitputtelijkheid en onuitputtelijke raadselachtigheid. Ook de roemruchte maar nooit verstuurde "Brief aan mijn vader" draagt daar voor mij veel aan bij, door de genadeloze diepgang en scherpzinnigheid van de analyse en zelfanalyse, door de tot het bot borende blik waarmee Kafka zijn eigen zelfverachting en schaamtegevoel peilt, door de genuanceerde redeneringen waarmee hij onderbouwt dat noch hijzelf noch zijn vader schuld heeft aan hun zeer verstoorde verhoudingen, en door de prachtige replieken die hij zijn vader in de mond legt. Ook de ruim honderd aforismen aan het einde van deze bundel las ik met bewondering. Al die aforismen lijken (zoals Calasso volgens mij ergens ook zegt) wel penseelstreken van een oude meester die sereen verwijlt in het onbenoemde niets, want elk aforisme staart ons als een onverbiddelijk existentieel raadsel in het gezicht. Wat bijvoorbeeld te denken van het aforisme 35: "Er bestaat geen hebben, alleen een zijn, alleen een naar zijn laatste adem, naar verstikking verlangend zijn". Wat vervolgens te denken van aforisme 57: "De taal kan voor alles buiten de zintuiglijke wereld alleen indirect, maar nooit zelfs maar bij benadering in vergelijkende zin worden gebruikt, omdat ze in overeenstemming met de zintuiglijke wereld alleen maar gaat over bezit en alles wat daarmee samenhangt". Zeggen beide aforismen, als je ze met elkaar combineert, misschien dat het "zijn" bovenzinnelijk is, oftewel dat het "zijn" ongrijpbaar is omdat het zo radicaal anders is dan de zintuiglijk toegankelijke dingen die wij menen te bezitten? Varieert Kafka hier, zonder dat te weten, op Heideggers gedachte dat het "zijn der zijnden" zelf geen zijnde is, omdat je alles wat "is" wel grijpen kunt maar het "is" niet? Zo ja, dan is het passend dat het zo ongrijpbare zijn in zulke ongrijpbare aforismen wordt opgeroepen. Maar ja, hoe verhoudt dat zich weer tot de boven aangehaalde zinnen uit "Beschrijving van een strijd", waarin de wereld van de dingen - dus: de zintuiglijke wereld- als bedrieglijk, ongrijpbaar en onvast wordt beschreven? Is de gedachte de dingen te "hebben" niet ook een illusie? Berust dus ook de aanname dat "de zintuiglijke wereld alleen maar gaat over bezit" niet ook op een dwaalgedachte? En maakt dat alles het zijn der dingen, dat Kafka in zijn aforismen al zo sterk als een raadselachtige openheid beschreef, niet nog raadselachtiger en opener? Kortom: hoe langer je naar deze aforismen kijkt, en hoe meer je er over nadenkt, hoe fascinerender en raadselachtiger ze worden.

Kafka schreef naar mijn gevoel, in al zijn romans, verhalen en prozafragmenten, op verbazend raadselachtige manier over de hem verbijsterende raadsels van zijn binnenwereld en zijn buitenwereld. In elke zin verdubbelde hij dat raadsel door zijn beschrijving ervan, en omdat hij dit in elke zin weer anders deed zijn Kafka's boeken onuitputtelijke bronnen van rijke raadselachtigheid. Vaak even vederlicht als deprimerend, soms even tragisch als humoresk, meer dan eens even slapstickachtig als bodemloos diepzinnig. Zijn nagelaten proza las ik net zo ademloos als "Het proces" en "het kasteel". Ook in dat nagelaten proza vind ik het weer ongelofelijk hoe hij het absurde en droomachtig- onwerkelijke laat zien dat onze zogenaamd vertrouwde werkelijkheid doordesemt. Kafka, een van mijn grootste helden: ook dit boek van hem hoop ik nog geregeld te herlezen.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde