Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Geniale ontdekkingreis in de wereld van het absurde, waarin elke werkelijkheid vergeefs zweeft als in een droom

Van Kafka heb ik veel gelezen en herlezen, en bij iedere herlezing stijgt mijn bewondering. Dat was ook weer zo bij "Het Kasteel", Van Toorns kraakheldere herziene vertaling van "Das Schloss". Weer werd ik helemaal hilair van dit geniale, even exacte als meerduidig-dromerige proza. Weer werd ik helemaal betoverd door Kafka's enorme verbeeldingskracht: de formidabele wijze waarop hij ons een wereld voorzet waarin alle alledaagsheden zijn versmolten met het rijk van absurdistische dromen, en waarin ook de meest lucide gedachten of handelingen zich droomachtig- onwerkelijk of slaapwandelend op de tast lijken te voltrekken. Weer werd ik totaal omver geblazen door de tragikomische slapstick- humor die alle scenes doordesemt: veel dialogen of monologen zijn tot in het hilarische absurd, veel handelingen zijn Monty Python-achtig idioot, veel wat in "Het Kasteel" wordt gezegd of gedaan leidt bij mij dus tot de slappe lach, maar precies dat onderstreept ook de absurde vergeefsheid van alles. Want bij Kafka is alles om te lachen, en is ieders levenspad geplaveid met bananenschillen. Zodat iedereen voortdurend struikelt, vergeefs voortblunderend naar een onhaalbaar doel. En zodat iedereen net zo bodemloos mislukt als een tragische held, alleen op een belachelijke en hilarisch-vergeefse wijze, wat eigenlijk nog tragischer is dan het lot van een tragische held.

"Het proces" en "Het Kasteel" worden vaak opgevat als een allegorie op de blindheid van de bureaucratie en de totalitaire macht, en als een soort profetie van de onpersoonlijke machtsuitoefening in Nazistische en Communistische dictaturen. .En inderdaad, de onpersoonlijkheid en vooral irrationaliteit van de macht viert hoogtij in beide boeken, alsook de wijze waarop die irrationele macht van het ambtenarenapparaat ingrijpt in zelfs de kleinste details van het menselijk handelen, voelen en denken. Net als het besef dat die macht onkenbaar is, onbegrijpelijk, en vol van duistere en zelden aangename wegen. Maar als je deze boeken alleen maar allegorisch opvat, dan negeer je Kafka's ongelofelijke schrijfkunst, die juist in de details zo flonkert. Zinnen als : "Ze zag er in bed veel jonger uit dan met kleren aan, maar een nachtkapje van fijne kant dat ze droeg, hoewel het te klein was en onvast op haar kapsel stond, maakte haar gezicht meelijwekkend" zijn immers niet allegorisch, maar toveren wel in weinig woorden het ellendig uiterlijk van het betreffende personage voor ogen. En ook heel fraai vind ik een passage als "Amalia droeg niet alleen het verdriet, ze had ook de intelligentie om het te doorzien, wij zagen alleen de gevolgen, zij zag de oorzaak, wij hoopten op een of andere simpele oplossing, zij wist dat alles beslist was, wij konden nog fluisteren, zij kon alleen nog zwijgen, oog in oog met de waarheid stond ze en leefde ze verder en verdroeg dat leven toen net zoals nu. Hoeveel beter verging het ons in al onze ellende dan haar". Prachtig wordt het zwijgende en berustende inzicht verwoord, en even prachtig - in één enkele, paradoxaal-verrassende, enorm gecomprimeerde zin!- hoe zwaar dat berustende inzicht is. Als je Kafka alleen allegorisch leest, mis je naar mijn idee kortom veel prachtige details als deze (zoals Van Toorn in zijn mooie nawoord trouwens ook zegt). En ik geniet elke keer dat ik hem herlees juist erg van die details. Bovendien, ik lees "Het Kasteel" liever als een ontdekkingsreis in het absurde, als een exploratie van droomachtige onwerkelijkheid, als een onderzoek naar dimensies van vreemdheid die ook in ons eigen bestaan maar al te goed mogelijk zijn. En bovendien als een triomf van verbeeldingskracht, omdat Kafka mij fascinerende ervaringen van onwerkelijkheid laat zien die bijna geen enkele andere schrijver mij zo scherp kan laten zien.

Het absurde verhaal begint met de aankomst van hoofdpersoon K. in een naamloos dorp, diep onder de sneeuw. "Van de berg met het kasteel was niets te zien, hij was omgeven door nevel en duisternis. Nog niet het zwakste lichtschijnsel duidde aan waar het grote kasteel stond. Lang stond K. op de houten brug die van de straatweg naar het dorp leidt omhoog te kijken in de schijnbare leegte". Wat een scene: iemand met nauwelijks enige identiteit (een naam die uit één luttele letter bestaat) aarzelt urenlang op een houten brug (dus: op een symbolische grens tussen dorp en buitenwereld) en staart in de leegte...…. Meer nog, in de SCHIJNBARE leegte, dus de leegte van schemer en duisternis waarin hij het zo omineuze, voor hem cruciale, maar ook onzichtbare kasteel vermoedt. Het kasteel is van meet af aan symbool voor wat K. vergeefs probeert te bereiken en wat hij zonder resultaat met zijn blik poogt te doorgronden, een symbool van een hogere ondoorgrondelijke macht of instantie waartoe hij zich vergeefs poogt te verhouden. Al snel vertelt hij in het dorp dat hij door hoge beambten in het kasteel tot landmeter is benoemd, en aan die benoeming lijkt hij zijn status en zelfs zijn identiteit te willen ontlenen. Maar dat verhaal lijkt hij uit zijn duim te zuigen, de assistenten die hij krijgt toebedeeld gedragen zich als clowneske komedianten zonder enige landmeetkundige kennis, en al zijn pogingen om de benoeming formeel erkend te krijgen, door beambten die direct of indirect bij het kasteel behoren, monden uit in een wirwar van even beklemmende als hilarische vormen van bureaucratische vaagpratende dubbelzinnigheid.

Al snel wordt het kasteel zelf, dat K. inmiddels wel vaag kan zien, een steeds absurder symbool van vergeefse transcendentie. K. mijmert over een toren als een "aards gebouw - wat kunnen wij anders bouwen?- maar met een hoger doel dan het lage huizengewemel en met een helderder voorkomen dan een troosteloze doordeweekse dag". Kortom, als een aards gebouw dat meer is dan alleen een aards gebouw. Waarbij in de formulering al doorschemert dat het wel een aards gebouw blijft, dus nooit het alledaagse overstijgt. Maar wat hij ziet is nog ontnuchterender: "De toren hierboven,- het was de enige zichtbare- , de toren van een woongebouw zoals nu bleek, misschien van het hoofdgebouw was een saai rond bouwsel, voor een deel gelukkig met klimop bedekt, met kleine ramen die nu in de zon oplichtten - dat had iets waanzinnigs eindigend in een soort platform met kantelen die onvast, onregelmatig, brokkelig alsof ze door een angstige of onverschillige kinderhand waren getekend scherp in de blauwe hemel staken. Het was alsof de een of andere zwaarmoedige huisbewoner, die maar beter opgesloten had kunnen blijven in de meest afgelegen kamer van het huis, door het dak was heengebroken en zich had opgericht om zich aan de wereld te tonen". Wat K. ziet is dus niet de architectonische vormgeving van Het Hogere, niet een kasteel dat het verhevene symboliseert dat het aardse overstijgt: hij ziet een soort met waanzinnige kinderhand getekende karikatuur, een in steen oprijzende zwaarmoedigheid. Zijn naar Het Hogere zoekende blik ziet iets ongerijmds en idioots. En juist dat is een passend symbool van deze wereld. Ik bewonder kortom hoe Kafka in een paar zinnen dat kasteel prachtig neerzet als symbool van een brokkelige, absurd slecht in elkaar zittende wereld. Diverse gnostici en kabbalisten dachten dat onze zo vreselijk onvolmaakte wereld een grillig en gratuit product was van een ook erg onvolmaakte kinderlijke god: een soortgelijk verbijsterend idee roept Kafka hier volgens mij ook op, met die paar suggestieve regels over dat brokkelige, als door een kinderhand getekende kasteel. En al even geniaal vind ik hoe hij laat zien dat K. de betekenisloosheid van dat kasteel wel lijkt te beseffen, maar niet tot zich door kan laten dringen: "Het kasteel, waarvan de omtrekken al begonnen te vervagen, stond er zo stil bij als altijd, nooit had K. daar ook maar het geringste teken van leven gezien, misschien was het helemaal niet mogelijk van zo ver iets te onderscheiden, maar toch verlangden je ogen dat en wilden ze de bewegingsloosheid niet aanvaarden".

Alles in "Het Kasteel" staat in het teken van K.'s vergeefse pogingen om in zijn identiteit en positie erkend te worden door beambten, bedienden of bodes van dit absurde kasteel. Prachtig is hoe K. door een gaatje in de wand staart naar een van de hogere beambten, Klamm, als naar een iconische voorstelling van een onkenbare heilige. Maar even significant en prachtig is hoe K. vervolgens niet erin slaagt om Klamm daadwerkelijk te ontmoeten, en zelfs betwijfelt of hij hem echt in een van zijn vele gedaanten heeft gezien. Dus niet alleen het kasteel manifesteert zich aan K. als veelvormige onkenbaarheid, alle vertegenwoordigers van het kasteel doen dat ook. In zijn Don Quichotteske dwaalwegen komt K. bovendien in aanraking met allerlei personages die direct of indirect aan dit kasteel zijn verbonden, vaak tot hun ongeluk of tot hun eeuwigdurende tragikomische verwarring. Dat levert een groot aantal echt geniale dialogen op, en ook een groot aantal echt schitterende monologen, allemaal vol formidabel scherpzinnige hypotheses over het raadsel van het kasteel en over de ware beweegredenen van K. Alleen, al die zo formidabel scherpzinnige hypotheses spreken elkaar tegen, ondermijnen soms ook zichzelf, en vergroten op onnavolgbare wijze alle toch al nijpende raadsels tot in het oneindige. Te meer omdat die hypotheses vorm krijgen in dialogen waarin, ondanks alle soms bijna Sofistische denkkracht, vergeefs wordt getast naar het wezenlijke. Alle scherpzinnigheid mondt dus uit in het niets. Zoals Jezuïtische of Joodse Schriftgeleerden soms oneindige commentaren op commentaren op commentaren kunnen leveren op de ondoorgrondelijke zinnen van Het Heilige Boek, zonder tot een conclusie te komen, zo leveren K. en vele andere personages eindeloos vertakkende en eindeloos elkaar tegensprekende tastende gedachten over Het Kasteel, en over K.'s verhouding daartoe. De hoofdstukken in "Het Kasteel" worden vooral daardoor absurder en absurder en absurder: sommige hoofdstukken ontaarden door hun vreemde decor zelfs in groteske pantomimes of absurdistisch-burleske balletten. En extra verbazingwekkend is dat een behoorlijk aantal hoofdstukken in "Het Kasteel" niet gaan over K., maar over de raadselachtige vernedering en uitstoting van een familie, door ambtenaren van het kasteel en de bewoners van het dorp. Die hoofdstukken vormen een fascinerend-bizarre parallelgeschiedenis, een soort ingebedde roman over opstand tegen en verstoting door De Orde, die het verhaal van K. op mysterieuze wijze spiegelt of verdubbelt. Daardoor wordt het raadsel van K.'s positie en van het kasteel nog extra belicht, en dat vergroot de toch al niet geringe meerduidigheid van deze roman nog aanmerkelijk. Kortom, dat het laatste hoofdstuk van "Het Kasteel" midden in een zin eindigt was weliswaar nooit Kafka's bedoeling - hij heeft deze roman nooit kunnen afmaken-, maar wel een passend eind. Want een roman als deze kan moeilijk anders eindigen dan in tegenspraak, onvoltooidheid en verwarring.

Zoals gezegd worden "Het proces" en "Het Kasteel" vaak opgevat als een allegorie op de blindheid van de bureaucratie en de totalitaire macht. Maar zelf lees ik het veel liever als een beschrijving van de tragikomische absurditeit die zich in elk leven en elke alledaagse situatie in mindere of mindere mate voor kan doen. En van het gevoel van onwerkelijkheid dat vaak deel kan uitmaken van onze - oké, mijn- werkelijkheid. K. en veel andere personages in "Het Kasteel" lopen op de tast, voortblunderend en over bananenschillen struikelend, door mistige wegen naar een illusoir en onzichtbaar doel. Maar dat is voor mij niet anders. K. en de andere personages proberen vergeefs hun structuurloze leven structuur te geven, in een wereld zonder kenbare zin. Net als ik. Ze dwalen rond in een onwerkelijke, absurdistische droom, in een idiote wereld die juist door zijn idiotie verontrustend veel lijkt op de mijne. Hun wereld is zo onwerkelijk en absurd, omdat er geen centrale en hogere werkelijkheid is die betekenis geeft aan alle verwarring en meerduidigheid die zich in het alledaagse leven steeds weer voordoet. En ze kijken naar die onwerkelijkheid met bevreemding, verbazing, weemoed, onbestemd verdriet. Iets wat ik niet doe, maar misschien wel meer zou kunnen doen als ik de moed had. Wel hebben Kafka's personages passies, eerzucht, liefdesgevoelens en andere voor ons herkenbare aandriften, net als wij, maar dat alles is dan wel meer dan bij ons doorregen met vergeefsheid en onwerkelijkheidsbesef. Maar ja, aan de andere kant: is dat soort onwerkelijkheid en ontoereikendheid in de passie ons echt wel zo vreemd?

Bovendien, de zo vreemde passies van Kafka's personages vind ik ook erg ontroerend, omdat Kafka ze met zo'n vlijmscherpe en briljante pen uittekent. Een pen die even bizar is als precies. Zoals in de scene waarin K. en Frieda hun eerste vrijpartij beleven, absurd genoeg op de vloer van een herberg en, jawel, onder een bar: "ze rolden in een tomeloosheid waaruit K. zich voortdurend maar vruchteloos probeerde los te maken een paar stappen opzij, botsten dof tegen de deur […] en bleven toen liggen in de plasjes bier waar de vloer mee bedekt was. Daar gingen uren voorbij, uren waarin hun ademhaling, hun hartslag samenvielen, uren waarin K. voortdurend het gevoel had dat hij verdwaalde of verder was doorgedrongen in een vreemd gebied dan iemand ooit voor hem een vreemd gebied waarin zelfs de lucht geen bestanddeel meer bevatte van de lucht in je land van herkomst, waarin je van vreemdheid moest stikken en in de waanzinnige verleidingen waarin je toch niets anders kon doen dan verdergaan, verder verdwalen". Zonder meer absurdistisch, deze passage, al was het maar vanwege de plasjes bier en het gevoel van verdwalen en van onwerkelijke, zelfs verstikkende lucht. Maar ook gepaard met een vreemd dubbelzinnig geluk: "K. […] was te gelukkig dat hij Frieda kon vasthouden, te bang- gelukkig ook, want hij had het gevoel dat als Frieda hem zou verlaten alles hem zou verlaten wat hij had". En bovendien gepaard met wanhopige intensiteit: "Zij zocht iets en hij zocht iets, woedend, grimassen trekkend, zich met hun hoofd in de borst van de ander borend zochten ze en hun omhelzingen en hun steigerende lichamen deden hen niet vergeten, maar herinnerden hen aan de plicht te zoeken, zoals honden vertwijfeld in de grond krabben zo krabden zij aan elkaars lichaam en hulpeloos teleurgesteld, om nog het laatste beetje geluk te vinden, likte hun tong soms breed over het gezicht van de ander. De vermoeidheid maakte ze pas stil en dankbaar tegenover elkaar. De dienstboden kwamen toen ook naar boven, 'kijk nou hoe die erbij liggen', zei een van hen en gooide vol medelijden een doek over ze heen". Bijna absurdistisch clownesk, deze scenes van vergeefs snakkende fysieke liefde. Maar zijn ze in hun absurdisme niet ook herkenbaarder voor ons dan we misschien zouden willen toegeven? En is dat niet precies de triomf van Kafka's stijl en verbeeldingskracht? Heeft hij immers hier ook niet het Kafkaesk ontoereikende, maar eindeloze verlangen in onze liefdesverhoudingen uitvergroot? En ook het tragikomische karakter van onze liefdes? Of spreek ik nou alleen maar voor mijzelf? En dat alles geldt ook voor een latere passage, waarin Frieda en K. van elkaar zijn vervreemd: "Frieda keek hem verbaasd aan en streek toen zacht met de hand die ze vrij had over zijn voorhoofd en wang. Het was alsof ze vergeten was hoe hij eruit zag en het zo in haar bewustzijn wilde terugroepen, ook haar ogen hadden de versluierde uitdrukking van zich moeizaam herinneren". Is dat gecomprimeerd en effectief schrijven, of is dat gecomprimeerd en effectief schrijven?

Elke roman is een ontdekkingsreis in het raadsel van ons bestaan, zegt Kundera. Dat geldt volgens mij ook voor "Het Kasteel", waarin de absurditeit en droomachtige onwerkelijkheid van ons bestaan op mijns inziens ongeëvenaarde wijze wordt geëxploreerd. En waarin elke zin en elke plotwending flonkert van bizarre pracht en ongehoord schone vreemdheid. Veel mensen vinden Kafka deprimerend, of onbegrijpelijk, of allebei. Maar ik liet mij meevoeren door zijn absurde vreemdheid, en genoot. Uitbundig. Ja, ik hoop zijn romans en verhalen nog vaak te herlezen.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.