Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Het geluk en de goden

SjoerdvanHoorn1 20 oktober 2018
De zesde-eeuwse dichter Theognis van Megara was geen lachebekje. In de door Hugo Koning vertaalde gedichten door DAMON gepubliceerd onder de titel Luister naar mij: Elegieën over leven en liefde maken we kennis met de bitterzoete mijmeringen van de ouder wordende dichter over de jeugd die voorbij gaat en die in heerlijke onnozelheid baadt zolang zij duurt en zijn soms wat bezadigde adviezen aan het personage Kurnos die als verpersoonlijking van de jongmenselijkheid lijkt op te treden. Theognis klaagt ook veel over armoede en de weerzinwekkende dominantie van “de paupers”, luitjes met weinig manieren en nog minder principes die met hun nastreven van wat Jacques de Kadt ooit de vulgaire rangorde der varkensvreugden noemde alles wat edel en nobel is ten onder doen gaan. De conditie van het pauperdom is in de ogen van Theognis kennelijk geen financiële kwestie. Of je edel bent of juist een pauper is een kwestie van geesteshouding. Het is niet zozeer een kwestie van geluk hebben of juist niet. De wisselvalligheden die de fortuin je bereidt zijn niettemin cruciaal voor hoe het met je gaat. Zonder de goden, stelt Theognis, gebeurt er niets, noch het kwade, noch het goede:

Geen mens is zelf de oorzaak van zijn winst
of ondergang – het zijn de goden, Kurnos,
beide giften hebben hen als bron.
Daarnaast beseft geen sterveling van binnen
of zijn werk uiteindelijk een goede
of juist een slechte afloop kennen zal. (133 e.v.)

De mens is een speelbal van krachten die hem te boven gaan. Hij kan zowel het speeltje zijn van de goden als een speelbal van de fortuin waar zelfs de goden geen heer en meester over zijn. Theognis verwoordt hier een probleem dat alomtegenwoordig is in de antieke literatuur (bijvoorbeeld bij Pindaros is de kortstondigheid en wisselvalligheid van het leven een belangrijk motief dat reliëf geeft aan de roem die hij in zijn oden bezingt). Niet alleen in de Griekse en Romeinse, maar ook in de vroegmoderne literatuur is het gebrek aan controle op het leven een cruciale bekommernis. Zo gaat Machiavelli’s Il principe eigenlijk vooral over de politieke betekenis van het feit dat de vorst veel wat gebeurt niet in de hand heeft. Hoe wapen je je daartegen? Het is een vraag die ook Theognis bezig hield.

Wat de nukken van de goden voor je betekenen is deels wel een kwestie van houding:

Er is geen mens volmaakt gelukkig, maar
een edel man verdraagt zijn ongeluk
standvastig, ook al ziet dat niet het licht,
terwijl een lage man zich niet kan voegen
naar een goede of een slechte tijd.
In vele vormen komen de geschenken
van onsterfelijke goden naar
de stervelingen. Maar de kunst ligt hierin
dapper met hun giften om te gaan. (1162af)


De veerkracht van de mens is echter bepaald niet eindeloos. Armoede moeten lijden is zelfs meer dan een edel man aankan, zegt Theognis in deze passage, in flagrant contrast met wat eerder heeft gezegd.

Een edel man wordt door niets meer geraakt
Dan armoe, Kurnos, die hem zelfs nog erger
Treft dan grijze ouderdom of koorts. (173)

De waarden van de samenleving geven een raamwerk aan wat als te dragen geldt. Zo’n vijfhonderd jaar na Theognis schrijft Cicero in zijn Tusculaanse Gesprekken (Tusculanarum disputationum) dat pijn niet het grootste kwaad is, maar oneer wel. De Romeinse gentleman was vooral een man die het om de eer ging. Armoede zou voor Cicero vermoedelijk niet hebben gegolden als ondragelijk. In de ogen van Plato en de stoïcijnen kon geluk geen kwestie zijn van externe omstandigheden. Alleen in zelfbeheersing en het kennen van de waarheid – met andere woorden: in de filosofie – kan het geluk van de mens liggen. Ofschoon die opvatting invloedrijk was en bleef, was zij geen gemeengoed onder de Grieken voor Socrates, zoals de poëzie van Theognis laat zien, en evenmin onder de Grieken in de klassieke tijd. Aristoteles zegt in de Ethica Nicomachea met zoveel woorden dat gelukkig zijn (eudaimonia) onmogelijk is zonder dat het je meezit.
De poëzie van Theognis staat vol bespiegelingen over het goede leven. Ze is daarmee verwant aan de filosofie van zijn tijdgenoten uit de zesde eeuw voor Christus en ook met de handorakels van zulke diverse auteurs als Balthasar Grácian, La Rochefoucauld en Nicolas Gomez Dávila.
De vertaling van Hugo Koning is glashelder en zijn inleiding biedt de nodige context over de poëzie die volgt. Alleen in 1163-1164 waar hij Theognis laat zeggen dat de hersens midden in de borst zitten maakt hij een vreemde fout. Theognis heeft het daar over het verstand en drukt daarmee een traditionele opvatting uit die luidt dat de ziel in het hart zit. Geen enkele Griek dacht dat de hersenen in de borst zitten. Wellicht heeft Koning hiermee uitdrukking willen geven aan een materialistische zielsopvatting, maar zijn oplossing heeft tot gevolg dat de lezer Theognis voor iemand met een bizar gebrek aan anatomische kennis houdt. Het is een flater in wat verder aanbevelenswaardige lectuur is. Koning heeft van de poëzie van Theognis, die hij overigens vanwege de genoemde inconsistenties, bijvoorbeeld waar het om armoede gaat, eerder als een bloemlezer of zelfs als een collectief dichters ziet, heldere en boeiende Nederlandse teksten gemaakt.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van SjoerdvanHoorn1

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.