Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Het leven was beter dan het boek

Wokinloksar 19 januari 2019
“Het huwelijk is het graf van de liefde.”

Woorden, woorden, woorden. In de juiste volgorde vormen ze een universum waarin je helemaal wil verdwijnen. Alleen al bij het horen van de naam Proust word ik – heel toepasselijk - teruggeworpen naar die heerlijke weken waarin ik mocht verdwalen in de omgeving van Combray en, uiteraard, de tijd. De memoires van Casanova stonden dan ook al een tijdje op mijn leeslijst: met zo’n 3500 bladzijden of 1.200.000 woorden qua omvang te vergelijken met Prousts levenswerk, en door velen aanbevolen als een bijzonder fijn werkje uit de wereldliteratuur. Geschreven door een man met esprit die zijn uitzonderlijke levensverhaal stijlvol aan het papier toevertrouwd heeft. Meer moet dat niet zijn, nee?

Na 1.200.000 woorden luidt mijn conclusie echter dat er toch wel een paar teveel in staan. Enkele tienduizenden zelfs. Behalve qua omvang bevatten deze memoires immers weinig overeenkomsten met Proust, meer zelfs, ik zou Casanova weleens de anti-Proust durven noemen. Waar Proust genoeg heeft aan een halve gedachte, een enkele blik, om een gevoelswereld op te roepen die zijns gelijke niet kent, daar struikelt Casanova van het ene avontuur in het andere – maar helaas zonder dat dit ooit gepaard gaat met het tot wasdom komen van een diepe gevoelswereld. Wie graag een opsomming leest van ongelooflijke verhalen – en daar zitten er wel een paar tussen – zal hier uitstekend aan zijn trekken komen, maar echte diepgang, een menselijke worsteling met het bestaan, met de ander, met zichzelf, hoeft men niet te verwachten.

Maar viel dat eigenlijk niet te voorspellen van een man die bekend staat om zijn avontuurtjes, wiens naam synoniem geworden is voor de oppervlakkige verleider? Casanovisten – zoals zijn bewonderaars genoemd worden – zullen er nochtans op wijzen dat zijn omgang met vrouwen wijst op een nobele aard. Dat Casanova eigenlijk een feminist avant la lettre was, die niet alleen zijn eigen genot voorop stelde, maar ook – uitzonderlijk in die tijd – dat van de vrouw. En al nam hij geregeld de benen om toch maar niet te moeten trouwen, dan deed hij dat nooit zonder eerst een welgestelde man te zoeken die zich over zijn geliefde ontfermde. Alles wat een vrouw wenst toch, of niet soms? Maar bovendien, was Casanova eigenlijk geen belezen intellectueel, vertaler van Homerus zelfs, van alle markten thuis, maar allesbehalve een saaie kamergeleerde? Als een vis in het water in hoofse kringen, maar evengoed op zijn gemak bij de bon vivants in het kunstenaarswereldje… Is het wel eerlijk om zo iemand van oppervlakkigheid te beschuldigen?

Allemaal waar, maar daar staan ook wel enkele andere zaken tegenover. Denken we maar aan zijn beschrijving van hoe hij al heel veel tijd en geld in een Londens meisje ‘geïnvesteerd’ had, en die hij eindelijk zover kreeg bij hem te blijven slapen. Casanova verwachtte dan ook veel van deze nacht, maar het meisje wrong zich in allerlei bochten om Casanova te beletten haar ‘kostbaarheid’ te nemen. Daardoor kreeg onze gentleman het zo op zijn heupen dat hij er niets beters wist op te vinden dan haar bont en blauw te slaan, in de hoop dat ze haar verzet zou staken. Tevergeefs overigens, wat Casanova tot in het diepst van zijn ziel met afschuw vervult: had hij na al die tijd en moeite geen recht op haar? Hoe was het mogelijk dat zij hem dat onthield?

Met deze teleurstelling onder de arm weet hij meteen hoe hij moet reageren als een familie met vijf knappe dochters hem om hulp vraagt. Als zij zijn financiële steun willen, moet daar iets tegenover staan, en het moge duidelijk zijn wat. Mochten de dochters lelijk zijn had hij hen het geld zeker meteen gegeven, laat hij fijntjes weten, maar nu ze de pech hebben knap te zijn, verwacht hij wel iets in ruil. Aan hun puriteinse zeden heeft hij geen boodschap. Vervolgens trekt Casanova zelfs aan de nodige gerechtelijke touwtjes om zijn macht te tonen, zodat de oudste dochter zich uiteindelijk komt aanbieden. Maar nog volstaat dat niet voor Casanova: tijdens hun seksuele betrekkingen toont ze immers geen enkele vorm van initiatief, en het feit dat ze zich zo als een hoer gedraagt, en hem enkel zijn zin geeft, maakt hem razend. Ook al behandelt hij haar als een hoer, want hij eist seks in ruil voor geld, ze wordt niet verondersteld zich zo te gedragen. Maar gelukkig maar, uiteindelijk komt alles ‘goed’: binnen de kortste keren heeft Casanova alle andere dochters afgewerkt, en die bleken heel wat inschikkelijker…

Als Casanova een feminist was, dan toch wel héél erg avant la lettre. Op deze manier kunnen we vast nog wel enkele holbewoners uitroepen tot feminist, al was het maar omdat ze in tegenstelling tot hun tijdgenoten hun vrouwen niet aan de haren meesleurden vooraleer ze aan te randen.

En dan hebben we natuurlijk nog ‘Casanova, de geleerde’. Hij pronkt inderdaad graag met zijn kennis en steekt zijn bewondering voor schrijvers als Ariosto niet onder stoelen of banken, maar dat is het écht: pronken. Kennis lijkt een middel te zijn om anderen te imponeren, te overklassen, of te manipuleren – nooit om zichzelf als mens te verrijken. Zelfs als hij Voltaire ontmoet, voelt Casanova de onweerstaanbare drang om een discussie uit te lokken waarin hij uiteraard als grote overwinnaar tevoorschijn moet treden. En hoe meer lof hij Voltaire toezwaait, hoe meer hij zichzelf op deze manier bewierookt, want de man die Voltaire verslaat in een discussie moet wel héél intelligent zijn.

Soms klinkt Casanova’s vermeende kennis ook gewoon potsierlijk – al is het twee eeuwen later natuurlijk altijd makkelijk oordelen – maar als hij met stelligheid beweert dat een zwarte vrouw echt een andere soort vormt, omdat zij zelf kan beslissen of ze al dan niet zwanger geraakt en welk geslacht het kind moet hebben, vraag je je toch af waar hij dat vandaan haalt. En zo heb je wel vaker de indruk dat een gebrek aan kennis van zaken hem allerminst tegenhoudt om allerlei stellige beweringen te doen, bijvoorbeeld over geneeskunde.

Soms komen deze twee persoonlijkheden, de verleider en de wetenschapper, ook heel mooi samen. Of wat dacht u van deze mening over het vrouwenlichaam:

“Wel, het is goed zich te bedenken dat de baarmoeder, die maar één, op de vagina uitkomende uitgang heeft, gaat opspelen als zij niet wordt gevuld door datgene waarvoor de natuur haar heeft gemaakt en in het meest cruciale gedeelte van een vrouwenlichaam heeft geplaatst. De baarmoeder reageert instinctief en is niet vatbaar voor rede. Zij heeft een eigen wil, en als de persoon in wier lichaam zij zich bevindt zich daartegen verzet, gaat zij op duivelse wijze tekeer en veroorzaakt zeer ernstige kwalen bij de tiran die haar niet haar zin wil geven. De honger die haar drijft is veel erger dan ziekelijke vraatzucht. Als de vrouw haar niet via het kanaal waar zij alleen zeggenschap over heeft het voedsel geeft dat zij verlangt, wordt zij vaak dol en slaagt erin op een dusdanige wijze de overhand op haar te krijgen dat er niets tegen is opgewassen. Zij bedreigt haar met de dood, maakt haar manziek, als de hertogin die ik heb genoemd, als een andere hertogin die ik vijfentwintig jaar geleden heb ontmoet, twee vooraanstaande Venetiaanse dames en twintig andere vrouwen, die mij allen tezamen tot de conclusie hebben doen komen dat de baarmoeder een zo volkomen eigenzinnig, zo onredelijk en ontembaar dier is dat een verstandige vrouw zich niet tegen haar grillen dient te verzetten, maar er nederig aan moet toegeven, en het als een daad van deugdzaamheid moet zien zich te onderwerpen aan de wet die God haar bij haar geboorte heeft opgelegd.”

Misschien sluit dit aan bij bepaalde ideeën uit Casanova’s tijdperk, de Grieken hadden al een link gelegd tussen hysterie en zwevende baarmoeders, maar ik stel voor dat de feministische beweging toch een ander rolmodel zoekt.

Als Casanova kennis eens niet gebruikt om te pronken, dan wel om anderen te beliegen en te bedriegen. Kennis is macht. Als hij over God spreekt, dan niet omdat hij erin gelooft, maar omdat hij meent dat het gepeupel best dom gehouden wordt en een godsdienst hiervoor uitstekend dienst doet. Of om vrouwen te overtuigen zich aan een welbepaalde wet te onderwerpen, zoals in het citaat hierboven. Casanova ontwikkelde ook nog eens een kabbala-systeem waarmee hij zichzelf profetische gaven toeschreef, om op die manier zijn goedgelovige medemensen het geld uit de zakken te kloppen. Of hij houdt de oude weduwe Mme. d’Urfé maandenlang aan het lijntje omdat zij ervan overtuigd is dat hij haar zal helpen reïncarneren in een nieuw lichaam. Casanova’s liefde voor bedrog komt trouwens al op heel jonge leeftijd tot uiting: tijdens het geven van een preek raakt de jonge Casanova de draad kwijt, voelt hoe hij zich belachelijk maakt, en veinst flauw te vallen – met zijn hoofd tegen de muur, tot bloedens toe – om zich door middel van medelijden uit de situatie te redden. De lust tot veinzen en bedriegen zou zich zijn hele leven manifesteren.

Maar laten we eerlijk zijn, de immoraliteit die Casanova op die manier vaak tentoon spreidt nemen we hem allerminst kwalijk. Dat is wellicht het effect van al die pagina’s die meer op een fictieve roman lijken en waarbij we slechts één perspectief te zien krijgen: het zijne. En toegegeven, er passeren in deze memoires ook nogal wat mensen/personages die het lijken te verdienen om bedrogen te worden. Casanova’s herhaaldelijke waarschuwing nooit iemand te vertrouwen die maar één boek gelezen heeft, nemen we zeer ter harte.

Als we Casanova één iets wel degelijk kwalijk nemen, is het dat zijn memoires monotoon en vervelend zijn – ondanks de vele ‘spannende gebeurtenissen’ die elkaar opvolgen. Tijdens het lezen moest ik steeds vaker denken aan de gevleugelde woorden van Pessoa: ‘Wijs is hij die zijn bestaan eentonig maakt, want zo groeit ieder voorval uit tot een wonder. De leeuwenjager beleeft na zijn derde leeuw geen avontuur meer. (…) Een globetrotter komt na vijfduizend mijl niets nieuws meer tegen, omdat hij alleen maar nieuwe dingen tegenkomt.’

Op dezelfde manier verveelt het verslag van Casanova’s leven steeds meer: na een tijdje doe je zelfs de moeite niet meer om de naam van zijn nieuwste vlam te onthouden, omdat je weet dat ze binnen de kortste keren toch weer in rook opgegaan is. De bladzijden glijden onder je vingers voorbij, en zo ook alle duifjes, hartendiefjes en schatteboutjes die hem telkens opnieuw bekoren. Dat telkens volgens hetzelfde stramien: een extatische verliefdheid, een gewiekste strooptocht, meestal gevolgd door een vrolijk of teder afscheid. Niks nieuws onder de zon dus. Verder leren we in deze honderden pagina’s dat Casanova een gezonde eetlust had en dit ook bij anderen een kwaliteit vond. En had hij geen honger - of andere driften - te vervullen, dan verdeed hij zijn tijd wel aan de speeltafel. Daarbij wordt soms uitvoerig verslag uitgebracht van zijn winst en verlies, zijn opgestapelde schulden en hoe hij daar weer uit geraakt… (desnoods door om geld te vragen bij zijn beschermheer in Venetië). Een mens moet zich al bijzonder vervelen om dit financiële relaas boeiend te vinden. Van al dat spelen (met kaarten of vrouwen) komt uiteraard gegarandeerd weleens ruzie, en daar komt dan weer een robbertje vechten van, waarbij Casanova er niet vies van was om iemand met zijn wandelstok in elkaar te slaan. Of een journalist met een pistool te bedreigen omdat die iets slechts over hem geschreven heeft. Om de zoveel hoofdstukken moet er dan ook weleens een duel uitgevochten worden, beslist Casanova het op een lopen te zetten, of wordt hij verbannen uit de stad waar hij verblijft. Weet Casanova weer eens de gevangenis of de galeien te ontlopen, of ondergaat hij voor de tigste keer een kwikbehandeling om te genezen van de opgelopen syfilis, (die vele behandelingen zouden hem op latere leeftijd trouwens zijn tanden kosten), dan beleeft hij weleens een uitzonderlijk momentje waarop hij zweert zijn leven aan de wetenschap te wijden, waarbij hij voor zijn geluk niets meer nodig heeft dan een bibliotheek… Maar uiteraard brengt de eerstvolgende lieftallige deerne die zijn pad kruist hem al snel weer op andere gedachten en vraagt hij zich lachend af wat hem bezielde. Waarop de eeuwige herhaling zich opnieuw in beweging zet.

Al ontstaan er ook wel weer kleine variaties naarmate Casanova ouder wordt. Zo komt hij reizend door Europa mettertijd weleens een kind van hem tegen – de gedachte dat hij zijn nageslacht kriskras door Europa achtergelaten heeft vervult hem trouwens met trots. Maar op die manier ontspruiten weleens heerlijk potsierlijke momenten: zo staat Casanova op een gegeven moment (nog maar eens) op trouwen, maar ontmoet hij nog net op tijd de moeder van zijn aanstaande. Waarbij hij beseft dat hij haar zo’n zeventien jaar geleden ook al eens ontmoet had… en tijdig de trouw - en de daarbij horende consummatie van het huwelijk – met zijn eigen dochter kan afblazen. Tot zijn grote spijt overigens. Maar niet getreurd, enkele jaren later maakt hij dit gemis ruimschoots goed door in bed te belanden met een andere, tienjarige dochter van hem. En hemels moment, volgens Casanova, en “zelfs als er een engel was verschenen om ons mee te delen dat wij op monsterlijke wijze de natuur hadden beledigd, zouden wij hem hebben uitgelachen.”

De tijden zijn veranderd, zeker, maar ik heb een sterk vermoeden dat dit zelfs niet geheel volgens de normen van zijn eigen tijd was. Als lezer ben je dan overigens nog amper gechoqueerd, wat alleen maar bewijst dat elke vorm van overdaad uiteindelijk voor afstomping zorgt. Wel vraag ik me af of al die Casanovisten zich helemaal door die memoires heen geworsteld hebben vooraleer de loftrompet te steken. Wie Arthur Japins Een schitterend gebrek leest, zal daar een Casanova ontmoeten die terugdeinst voor een meisje van veertien jaar omdat ze te jong is. Japin neemt daar wel een serieus loopje met de historische realiteit.

Overdaad stompt dus af, maar verder? Er zijn ongetwijfeld verhalen terug te vinden die vermakelijk zijn, zeker voor wie zich niet stoort aan een overdrijving meer of minder. Wie de volledige memoires leest, maakt kennis met een buitenissig persoon die, gestuurd door zijn driften, heel Europa rondreist, zich overal beroept op het feit dat de paus hem hoogstpersoonlijk vrijgesteld heeft om vis te eten op vrijdag, en vol plezier enkele uren uittrekt om te vertellen over zijn roemrijke ontsnapping uit de beruchte Piombi, de gevangenis van Venetië. (Als iemand niet bereid is enkele uren vrij te maken om te luisteren naar dit verhaal, begint hij er zelfs niet aan.) Tijdens deze reizen passeren zowat alle belangrijke personen uit Casanova’s tijd de revue. Als tijdsdocument is dit dus een ongelooflijke bron van informatie, al vallen er uiteraard wel vraagtekens te zetten bij de betrouwbaarheid. Toch verkrijg je op deze manier wellicht een goed beeld over het leven in deze tijd. Daarnaast moet men over wel heel weinig gevoel voor humor beschikken om niet te lachen met de dokter op een klein eilandje die Casanova hartelijk komt bedanken: sinds diens vorige bezoek is immers zowat het hele eiland bij deze dokter in behandeling geweest voor syfilis, en de arme man, die voordien eigenlijk weinig te doen had, is sindsdien behoorlijk rijk geworden. Als hij hoort dat Casanova ondertussen zelf genezen is, en hij dus niet moet hopen op een nieuwe epidemie, is hij zelfs behoorlijk teleurgesteld.

Maar de kern van deze memoires blijven natuurlijk de vele veroveringen van Casanova, waarvoor hij soms behoorlijk wat inspanningen levert. De perfect vrouw, zo poneert hij meermaals, is niet te moeilijk te krijgen, maar ook niet te makkelijk. Probeert Casanova zijn ene geliefde uit het klooster te smokkelen, die daar overigens dankzij hem beland is, eindigt hij warempel met twéé nonnen die hem ’s nachts geregeld samen komen bezoeken om hem zijn grootste geluk bezorgen. Toch is het, behalve de monotone opeenvolging van soortgelijke avonturen, de stijl van Casanova die op den duur gaat vermoeien. Deze valt namelijk het best als volgt samen te vatten: ‘En toen… en toen… en toen…’ Van het ene verhaal springen we naar het volgende, dit alles in een vertelstijl die enigszins stijf en gemaakt aandoet. En hoewel Casanova regelmatig verhaalt over zijn gloeiende temperament dat hem soms alles laat vallen om die ene drift te volgen, toch krijg je nooit het gevoel de echte Casanova te leren kennen, een mens van vlees en bloed die worstelt met het leven en zichzelf. Wat moeten we immers denken van iemand die waar hij ook gaat of staat, steeds als eerste vermeldt of er al dan niet een knappe vrouw aanwezig was?

Zo beschrijft Casanova ook hoe hij wraak wou nemen op een man die hem een poets gebakken had waardoor hij in een vieze sloot gevallen was. (Deze poets had hij dan uiteraard weer te danken aan het feit dat hij aangepapt had met het meisje op wie de man verliefd was.) Na lang na te denken over een geschikte represaille, trekt Casanova naar het kerkhof, graaft een lijk op, zaagt een arm af, gaat ermee onder het bed van de man liggen, trekt een paar keer aan de lakens – en als de man wil uitzoeken wat er onder zijn bed gebeurt, stopt Casanova hem de afgezaagde arm in handen. Daarna wordt het stil en verlaat Casanova zonder omkijken de kamer – zijn wraak is volbracht, de rest interesseert hem niet meer - om pas de volgende dag te horen dat zijn slachtoffer een beroerte gekregen heeft die hij zijn hele leven niet te boven zou komen. Casanova doet hiervan verslag alsof het de normaalste zaak van de wereld is om met een afgezaagde arm onder iemand bed te gaan liggen, en vertoont niet de minste spijt of wroeging voor de gedupeerde. Integendeel, hij is wél geschoffeerd omdat iedereen hém ervan verdenkt de oorzaak van de beroerte te zijn, en dat, zo stelt Casanova beledigd, zonder dat iemand hier enig bewijs voor heeft. Al is het dus wel de waarheid. Nogmaals: waar bij Proust het ontluiken van een enkele bloem volstaat om een diepe gevoelswereld op te roepen, ontbreekt bij Casanova alle gevoel, en zoals in dit verhaal lijkt alles altijd te draaien om zijn eigen zorgvuldig opgebouwde ego. We kunnen ons afvragen wat er onder deze oppervlakte broeit, welke levenshouding eraan ten grondslag ligt. Het antwoord ligt voor de hand: enkel het zinnelijk genot is van belang. Poepen of vreten, dat is zijn devies. Verschillende keren herhaalt Casanova dat de genietingen in het leven groter zijn dan de tegenslagen. Men zou dat nog een optimistische levenshouding zou kunnen noemen, maar die kan hij enkel in stand houden door de totale ontkenning van de donkere kant van het bestaan. Alles wat duister of somber is, duwt Casanova van zich af: af en toe breekt hij zelfs een verhaal af omdat het naar zijn mening de lezer zou verdrieten, en dat kan toch niet de bedoeling zijn… Als Casanova dan ook herhaaldelijk blijft beweren - als basis van zijn hele levensfilosofie - dat de lust steeds groter is dan de last, wens ik Melville in het geschut te brengen: "Vandaar dat de sterveling die meer vreugde dan leed meedraagt, dat die sterveling niet waarachtig kan zijn - niet waarachtig, of onvolkomen." (Melville, Moby Dick)

Enkel tijdens zijn langdurig verblijf in de Piombi laat Casanova – noodgedwongen – ruimte voor weemoed en troosteloosheid. Verder schrijft Casanova zoals hij geleefd heeft, wil hij enkel plezier en vermaak aan bod laten komen, want wat schiet een mens op met al die droefheid? Zijn memoires breken af nog voor zijn vijftigste levensjaar, misschien wel enkel omdat hij stierf, maar hij biecht ook op dat hij eigenlijk weinig zin heeft om zijn leven na zijn vijftigste te beschrijven, als het leven hem niet meer het genot van weleer schenkt. Al is hij ondertussen privé-bibliothecaris van een hertog geworden, wat hem weinig werk en veel luxe bezorgde, en kan hij eindelijk dat leven van een geleerde leiden waar hij tussen alle bedrijven door soms zo leek naar te verlangen. Maar nee, reeds in de jaren na zijn veertigste verzucht hij regelmatig dat zijn beste jaren voorbij zijn, de jongedames niet meer zoals vroeger naar hem kijken, en zijn leven eigenlijk voorbij is. En dus zwijgt hij er maar liever over…

Wat kunnen we concluderen na 3500 pagina’s Casanova? Dat er wel enkele vermakelijke verhalen geboekstaafd zijn, en dat deze memoires misschien vooral als tijdsdocument waardevol zijn. Wellicht is men nog het best gebaat met een uitgelicht verhaal, zoals Mijn avonturen met non M.M., dat apart uitgegeven is. De opeenvolging van steeds maar soortgelijke veroveringstochten van een mens die enkel leeft voor het zinnelijk genot, gaan echter gauw vervelen. Een opeenvolging van belevenissen waarbij veel menselijks maar weinig diepmenselijks aangetroffen wordt: geen twijfel aan zichzelf, geen mededogen met anderen, behalve misschien als het knappe juffertjes zijn, geen verzuchtingen over het leven, maar één ononderbroken stroom van misschien wel uitzonderlijke maar uiteindelijk oppervlakkige ervaringen die dienen om de eigen persoon onsterfelijkheid te bezorgen, als laatste wanhopige poging om de dood te ontlopen…

Dat laatste is Casanova uiteindelijk gelukt: nog nooit in de geschiedenis van de mensheid heeft iemand zich zoveel moeite getroost om de eigen zinledigheid aan te tonen.

Reageer op deze recensie

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.