Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×

Eindspel (2): De tuinman en de prins

op 03 december 2021 door

Door: BlackWidow68 

Een jonge prins regeerde over een welvarend rijk. Hij was prins bij geboorterecht, met een bloedlijn die talloze generaties overspande. Hij woonde in een paleis dat vanop een heuvel uitkeek over uitgestrekte landerijen, waarheen de wind ook blies. Een groots bouwwerk was het, opgetrokken uit het kostbaarste gesteente en het edelste hout. Elke ruimte ervan was schitterend ingericht en verlucht met de mooiste ornamenten in zilver en goud. Overal trof men kostbare elegantie aan: dressoirs en canapés op kunstig gedreven poten, tafels ingelegd met ivoor, stoelen waarvan de zittingen overtrokken waren met de fijnste zijde. Wandtapijten met heroïsche taferelen bekleedden de zalen, manshoge krijgers in fijn geaderd marmer bewaakten elke deur, zware koperen kandelabers glansden als goud en kroonluchters van Venetiaans glas fonkelden in elk vertrek.
Maar de prins liet zich weinig gelegen liggen aan zijn paleis. Zeker, het verschafte hem aanzien en streelde zijn praalzucht. Maar bouwwerken van steen en hout konden hem node bekoren, weinig had hij op met burchten of vestingen, hoe luisterrijk ook. Nee, zijn oog richtte zich naar buiten, naar de wereld van bomen en gewas, naar struiken en hagen, naar heesters en bloesems, naar de weelde die ontsproot aan de schoot van de aarde. Deze prins wou zijn heerschappij niet tot uitdrukking brengen in een machtig kasteel of in de torenspits van een slot dat naar de hemel reikt, nee, deze prins wou dat ene beheersen wat de mens waarlijk weet te overtreffen: de natuur. Als hij die kon temmen, haar beteugelen en onderwerpen aan zijn wil, ter stichting en lering van zijn onbetwistbare gezag, dan pas - zo verbeeldde hij zich - zouden zijn onderdanen zijn almacht onvoorwaardelijk erkennen.
De schamele begroeiing rond zijn paleis was hem daarom een doorn in het oog - die wou hij vervangen zien door eenzelfde pracht als in zijn prinselijke verblijf. Wat hij rond zijn paleis aan de aarde wou onttrekken, moest in eenzelfde mate overweldigend zijn voor het oog en ontzagwekkend voor de ziel en evenzeer zijn autoriteit en onwrikbaarheid verzinnebeelden. De mooiste bloemen dienden er daarom te worden gevangen in perken en oranjerieën. Machtige bomen wou hij laten planten en vervolgens omzomen met brede wandelpaden van parelgrind en dolomiet. Weidse grasvelden wou hij afgeboord zien met kanalen en bekroond met indrukwekkende waterpartijen. Want op zijn domein wenste hij zich een adembenemend decor van groen, slaafs geketend aan zijn luim. Waar zijn voorgangers slechts oog hadden voor de staatsie van hun verblijf, wou de prins zijn alvermogen tot uitdrukking brengen in alles wat eromheen groeide.
Nu leefde er in het rijk van de prins een tuinman, een oudere man die zijn vak verstond als geen ander. Tuinen en parken hadden geen geheimen voor hem en geen opdracht was hem te moeilijk of te veel. De mare deed de ronde dat deze man de natuur evenzeer naar zijn hand kon zetten als de steenhouwer vorm geeft aan marmer of graniet. Wat de schrijnwerker vermocht met hout, leek hij te kunnen snijden en zagen uit levende gewassen, want hij scheen precies te doorgronden hoe de aarde haar rijkdommen prijsgeeft. Dat was de man die de prins zocht voor zijn plannen. Hij liet hem ontbieden en gelastte:
‘Tuinman, niet enkel dit paleis, maar ook het land eromheen moet mijn macht vertolken. Schenk mij een tuin voor de eeuwigheid en ik zal je rijkelijk belonen.’
De tuinman boog diep voor zijn heer en antwoordde:
‘Sire, ik kan volbrengen wat u vraagt, maar wat u wenst zal tijd en geld kosten.’
De prins glimlachte bij het horen van dat antwoord.
‘De prijs, mijn beste man, speelt geen rol. Ben ik niet de prins? Ik geef je de vrije hand, handel naar goeddunken, maar gedenk dat ik iets wil op maat van mijn grootheid.’
Hierop toog de tuinman aan het werk. Eerst trok hij wekenlang moederziel alleen doorheen het uitgestrekte domein rond het paleis om zo de schoot te leren kennen die hij moest bevruchten met pracht en praal. Her en der stak hij zijn hand diep in de aarde, overal waar hij kwam mat hij met oog en duimstok, maakte hij aantekeningen, verkende hij alle bijzonderheden van het terrein.
Zo schilderde hij zich langzaam maar zeker een blik op een buitengoed dat recht moest doen aan de almacht van de prins. Vervolgens sloot hij zich maandenlang op in zijn huisje en tekende hij uit wat hij allemaal voor ogen had. En toen alles schikking en vorm had gekregen op perkament en papier en de tuinman precies wist hoe hij tewerk zou gaan, betrad hij de gronden van de prins aan het hoofd van een leger van meer dan 300 arbeiders, gewapend met bijlen, zagen, handspaden en kruiwagens.
Eerst werd alles ontdaan van onkruid, alle kreupelhout werd geruimd, tal van bomen en struiken gerooid en paarden trokken de resterende stronken en wortels uit de grond. Zo werd het domein als een maagdelijk witlinnen doek op een schildersezel in gereedheid gebracht voor de eerste borstelstreken van zijn kunstenaar. Vervolgens begonnen de arbeiders de aarde te boetseren naar de inzichten van de tuinman. Hier vlakten ze af, daar hoogden ze op. Ze groeven sleuven voor waterlopen, ze spitten immense kuilen uit voor vergaarbekkens. Ambachtslieden arriveerden om bassins en fonteinen aan te leggen. Machtige stenen sculpturen rezen op langs de brede centrale dreef die naar het paleis voerde. En toen dat eerste mensenwerk een einde nam, trok een nieuwe strijdmacht over het aarden canvas van de tuinman. Want nu begon de belangrijkste taak, het zaaien en planten van de groene overdaad die de verhevenheid van de prins voor iedereen aanschouwelijk moest maken.
Zo werd er gestaag gewerkt, drie volle jaren lang, van de eerste spadesteek tot het toedekken van de laatste kiem in de grond. Drie jaar lang stond de tuinman op met het eerste ochtendgloren en ging hij slapen met de laatste zonnestraal. In al die tijd verliet hij het domein niet één keer. Hij had voor zichzelf een houten hutje ineen getimmerd in het midden van het prinselijke domein en zich vast voorgenomen om dat pas te verlaten als zijn opdracht ten einde was. Hij gunde zich geen rust en onder zijn aanwijzingen ontstond een landschap van opschietend groen, dooraderd met paden en doortrokken met waterlopen.
Aan alle werk komt ten slotte een eind, zo ook in dit geval. De laatste arbeiders trokken weg en het landgoed werd vrijgegeven aan de prins. Die bezag de titanenarbeid onder leiding van de tuinman: de stenen sculpturen die de brede dreef naar zijn paleis flankeerden, de hoog opspuitende fonteinen, de kanalen die diep en wijd genoeg waren om de prinselijke gondel te dragen, het groen dat tussen dat alles schuchter begon te ontluiken met de eerste lente. Het was waarlijk schitterend gedaan.
‘Tuinman,’ zei de prins, ‘je hebt je naar behoren gekweten van je taak. Dit domein is de maat van wie ik ben en van wat ik vermag. Ik heb slechts één bezwaar. Je planten zijn klein, je bomen nog nietig. Ze zijn niet meer dan sprieten en scheuten en laten zich ternauwernood gelden te midden van deze machtige lanen en kanalen.’
Weer boog de tuinman diep voor zijn heer.
‘Sire, grootsheid vergt tijd. Wat de eeuwen moet trotseren, vraagt lijdzaam geduld alvorens het zich ten volle ontvouwt. De linde bereikt haar volle wasdom niet op enkele maanden, de haagbeuk en buxus hebben verloop van jaren nodig om hoog op te rijzen. Maar eens zal alles wat groeit op dit domein uw luister kracht bijzetten.’
De prins nam genoegen met dit antwoord, beloonde de tuinman rijkelijk voor zijn werk en zond hem heen. En in de jaren die volgden, vertoefde hij zo vaak hij kon rond zijn paleis. Hij genoot van de tochten in zijn gondel, verlustigde zich dagelijks in de aanblik van de beeldhouwwerken, verpoosde geregeld in een van de nieuw gebouwde jachtpaviljoenen op het uitgestrekte domein. Maar mettertijd groeide in hem een onrust die almaar feller knaagde. Want de bomen zag hij nauwelijks opschieten, de heesters en hagen bleven hem veel te schraal.
Eén plek in het bijzonder mishaagde hem: een reusachtig vierkant in het midden van zijn domein dat was aangeplant als een schaakbord waarop elke boom een welbepaald stuk moest voorstellen. En elk van die schaakstukken werd gesymboliseerd door een zorgvuldig gekozen boomsoort: zo was de koning een machtige steeneik, de dame een gracieuze plataan, elke toren een wilde kastanjeboom. Maar de jaren verstreken en de stukken op het bord leken bevroren in de tijd. Het schaakspel van hout en lover groeide tergend traag en kon de grootsheid van de prins geenszins vertolken. En naarmate de tijd verliep en de prins steeds ouder werd, nam ook zijn ergernis toe. Ten langen leste liet hij de tuinman, die inmiddels een stokoude man was geworden, ontbieden en zei hem:
‘Tuinman, je hebt me bedrogen. De tuin die je hebt aangelegd, wil maar niet tot leven komen.’
De oude tuinman knielde eerbiedig neer aan de voeten van de prins en sprak:
‘Van bedrog kan geen sprake zijn, heer. Het is zoals ik u heb voorgehouden: wat breed moet uitzetten en hoog moet groeien, moet rekenen op de tijd als bondgenoot. Maar gedenk dat uw tuin zijn volle glorie zal bereiken over vijftig tot honderd jaren. Dan ook zal uw naam op ieders lippen liggen, als schepper en hoeder van al dat moois.’
Toen hij dit hoorde, ontstak de prins in uitzinnige woede.
‘Wat bazel je daar, jij ouwe dwaas!? Over vijftig jaar lig ik in een koud graf en hebben de wormen het vlees al lang van mijn botten gevreten! Wat baten mij dan jouw machtige bomen en planten?!’
De oude tuinman scheen de razernij van de prins niet te begrijpen, zonk nog dieper ter aarde en zei slechts:
‘Heer, in het leven moet men steeds over de grens van de dood kijken als men grootsheid wil vatten. Aan die wet van Meden en Perzen kan geen sterveling tornen.’
Maar de prins was door het dolle heen en hield het antwoord van de tuinman voor het geraaskal van een afgeleefde gek. Hij schreeuwde naar zijn wachters:
‘Voer hem weg, die ellendeling! Voer hem naar het midden van zijn eigen bos, deze bedrieger, hak hem daar het hoofd af en laat hem liggen als voer voor de kraaien!'
En zo geschiedde. De oude tuinman werd naar het schaakbos gesleurd en daar ruw op de knieën gedwongen. Nog eenmaal kon hij opkijken en zag hij rondom zich de nog jeugdige bomen die hij ooit zelf had geplant. Hij glimlachte voor het laatst in zijn leven, want zijn blik reikte ver en hij voorzag wat zij worden zouden. Toen boog hij het hoofd en ontving de genadeslag.
Op last van de prins bleef het stoffelijk overschot van de tuinman onaangeroerd liggen in het bos. Maar de bomen van het schaakbos - de koning, de dame, de torens, de lopers, de paarden en pionnen - dreven hun jonge wortels naar het ontzielde lichaam en trokken de oude tuinman zachtjes in de aarde. En de aarde nam hem op in haar vochtige schoot en dekte hem toe met een tapijt van bloemen. En dat tapijt bloeide herfst, winter, lente en zomer, jaar na jaar.
Vele jaren na de dood van de tuinman verscheen een tweede rustplaats op het domein: het was het ontzagwekkende praalgraf van de prins, wiens kist was omsloten met een bekleding van arduin en de kostbaarste blauwe steen. En in de jaren na de dood van de prins groeide zijn domein langzaam maar zeker uit tot zijn volle luister, precies zoals de oude tuinman het had voorspeld. En de boomwortels die de tuinman zo zacht hadden omsloten en ontvangen, zochten nu ook hun weg onder de grond naar het vorstelijke praalgraf, waar ze de vuistdikke stenen platen tot barsten en breken brachten en de prinselijke tombe naar jammerlijk verval dreven. Onkruid begon te woekeren en wilde bramen overdekten de monumentale gedenksteen. En mettertijd wiste de natuur alle herinnering aan de prins uit.
Maar in het schaakbos bloeide het graf van de tuinman als nooit tevoren.
Voor de eeuwigheid.  



Reacties op: Eindspel (2): De tuinman en de prins