De zesde joker (1)
"Nee, poëzie is niets voor mij... ik weet niet wat ik moet lezen, weet niet wat ik mooi vind (of waarom) en er zijn al zoveel 'gewone boeken' die ik nog niet gelezen heb, dat ik er geen tijd en geld in ga steken om het uit te vinden", dacht ik. Jarenlang. Want wat ik nog wist van poëzie stamde uit de tweede en derde klas atheneum: Literaire kunst van H.J.M.F. Lodewick. Ik kreeg Nederlands van dhr. Ziere. Een aardige man, maar niet in staat om bij ons - en dus ook niet bij mij - een liefde voor Nederlandse literatuur te kweken, laat staan voor de Nederlandse poëzie of poëzie in het algemeen.
Dacht ik.
Meende ik.
Tot ik op de Hofsteedee van de Pedagogische Academie Rotterdam (toen nog gevestigd in de Hofstedestraat) een optreden van de toen nog jonge Jules Deelder meemaakte, waarbij het letterlijk onvergetelijke
Een kip zonder kop
met een hersentumor
is dat geen humor
werd voorgedragen. Mijn interesse flakkerde even op, maar doofde al snel weer uit. Nederlands op de PA betekende vooral dictees op het niveau van Het Groot Dictee der Nederlandse Taal, grammatica, (kinder)boeken lezen en natuurlijk didactiek.
Een jaar of wat geleden begon ik voorzichtig hier en daar over poëzie te lezen, struikelde van de weeromstuit over Lodewick's Literaire Kunst waar ik tot mijn verbijstering meer van had opgeslagen in mijn kleine grijze cellen dan ik wist.
Van Albert Verwey's Rouw om het jaar wist ik me het eerste deel nog te herinneren:
Maanden, komt, brengt bloemen aan,
De lucht is bleek met de laatste maan,
En het jaar, het jaar is dood!
Het jaar is een koud, dood man in huis,
En ik wil het begraven met zang en geruisch
Van vallende bloemen...
Het jaar, ach 't jaar is dood!...
Net als van deze volksballade (waarvan ik dan niet meer wist dat het een volksballade is):
Het daghet in den Oosten
‘Het daghet inden Oosten, Het lichtet overal;
Hoe luttel weet mijn liefken, Och, waer ick henen sal.
Och, warent al mijn vrienden, Dat mijn vijanden sijn,
Ick voerde u uuten landen, Mijn lief, mijn minnekijn!’
enz.
Bij het doorbladeren van Literaire Kunst kwam ik nog meer gedichten tegen die een - blijkbaar - onuitwisbare indruk hadden achtergelaten, zoals De laatste brief van Bertus Aafjes (zie nummer 4).
Ik beschikte om de een of andere duistere reden al jaren over twee boekjes met gedichten. Wellicht ooit aangeschaft met het idee om die in het onderwijs te gebruiken? Het is zo lang geleden dat ik dat niet meer weet. Maar lezen deed ik er zelden of nooit in.
Wel herinnerde ik me het gedicht van John O'Mill dat in Literaire kunst, én in het rechter boekje te vinden is:
Rot yong
A terrible infant, called Peter,
sprinkled his bed with a gheter.
His father got woost,
took hold of a cnoost
and gave him a pack on his meter.
van John O'Mill
En wie kent niet De pruimeboom. Eene vertelling. van de heer Hiëronymus van Alphen?
Daarnaast beschikte ik nog over een boekje van Jaap Bakker, Apollo in stofjas geheten. Met als ondertitel "Over elf Nederlandse rijmwoordenboeken en rijmende bastaardwoorden (van voorbeelden voorzien) met bijdragen van Drs. P en Ivo de Wijs". Binnenin staat:
Met deze uitgave
wensen directie en medewerk(st)ers
van Van Dale Lexicografie bv
alle medeerk(st)ers aan hun woordenboeken
en ander vrienden en relaties
een mooie Sinterklaas
en een voorspoedig 1986
Een cadeau, ongetwijfeld gekregen in de tijd dat ik bij het NOVI werkte, dat onderdeel was van Kluwer toen nog zonder Wolters, waar van Dale onderdeel van was. Apollo in zijn stofjas heb ik nooit 'gebruikt' en waarschijnlijk niet gelezen, gezien de maagdelijke staat van het boek.
Dit was het dus. Mijn complete poëzieverzameling.
En toen schafte ik voor de spotprijs van 10 euro dit meer dan geweldige boek van Gerrit Komrij aan:
Een fantastisch boek om niet alleen kennis te maken met 100 Nederlandse gedichten, maar daar ook op een uiterst smakelijke manier iets over verteld te krijgen. Niet belerend, geen gezeur over strofes, middenrijm, enjambementen, puntdichten, distichons of kwatrijnen en meer van dat soort 'moeilijk gedoe'. Daarvoor moet je de Literaire Kunst van Lodewick maar raadplegen, Komrij vertelt daar helemaal niets over.
Mijn recensie van Komrij's canon, geschreven in september 2012 (toen nog op Dizzie.nl), maakt duidelijke hoe pril mijn kennis van 'gedichies' toen nog was. Maar het allermooiste van deze recensie heeft niets met de inhoud van het boek te maken. Het allermooiste heeft te maken met de mensen die mij 'aan de poëzie (en allerlei andere fijne boeken)' hebben geholpen en me zulke fijne tips hebben gegeven dat ik inmiddels wél weet van welke gedichten en dichters ik houd. Zo fijn kan een virtuele boekengemeenschap zijn. Misschien, heel misschien, kan ik nu anderen dezelfde dienst bewijzen?
Door je op deze te wijzen, bijvoorbeeld *knipoog*?