Atsjak vertrekt in 1865 vanuit Hongkong als contractant naar Paramaribo. Tijdens de oversteek verruilt hij uit angst voor zwarte mensen zijn achternaam met Jong Baw. Eenmaal in Suriname wordt hij echter verliefd op de zwarte Emelia, die met haar hele familie in 1859 vrijgekocht werd uit de slavernij. Hun kleinzoon Antonius vertrekt, ondanks tegenstand van zijn vader, naar Curaçao. Hier ontmoet hij Angela, de liefde van zijn leven. Deze liefde lijkt bijna onmogelijk te zijn. Angela is afstammeling van plantagehouder Specht, die in 1660 de plantage Koraal Specht begon. Het verhaal volgt enkele generaties Specht door twee eeuwen heen en beschrijft hoe Angela's strenge vader de liefde tussen Angela en Antonius zes jaar lang tegenhoudt. Na zijn toestemming wacht het stel nog een zware beproeving, waarna het huwelijk eindelijk plaats kan vinden. Angela en Antonius zijn gelukkig met hun zeven kinderen. Als na Angela’s dood een school naar haar vernoemd wordt, gaat een van de dochters op zoek naar de afkomst van beide ouders en het verhaal achter hun vurige liefde.