Vastgebonden. Opgesloten. Gevangen gehouden. Het laatste wat ik me herinner, is dat ik mijn gebroken hart verdronk in wodka, wanhopig om de pijn te verdoven. Hij verliet me. Geen waarschuwing. Geen afscheid. Alleen een gapend gat in mijn borst, dat me langzaam doodt. Nu zit ik gevangen in een lege kamer. Geen idee hoe ik hier ben gekomen. Geen benul wie me heeft meegenomen—of waarom. Dan zwaait de deur open. En voor me staat... hij. De man die zwoer dat hij van me hield. De man die zonder een spoor verdween. Maar hij is niet meer dezelfde. De warmte in zijn ogen? Verdwenen. De tederheid? Weg. Nu is hij koud. Meedogenloos. Gevaarlijk. Deze man is niet hier om me te redden. Hij is hier om me te vernietigen. En alles wat ik dacht te weten over hem? Het was allemaal een leugen.