In Windsporen, de roman waarmee Hans Jacob Derksen (Amsterdam, 1956) debuteert, wordt een jaar uit het leven van de jonge Tino Duiker vertelt. Het is het jaar van de kernramp in Tsjernobyl. Duiker breekt zijn studie geschiedenis af en keert naar het ouderlijk huis terug. De zin van het leven ontgaat hem vooralsnog. Gefascineerd door het verschijnsel wind houdt hij zich met toenemende hartstocht bezig met vliegeren en onderneemt hij een vlucht met een zweefvliegtuig in de hoop antwoorden te vinden die zijn studie hem niet kon geven. Ondertussen wil zijn verzoening met de wereld, die onredelijke en en onverstoorbaar voortgaande wereld, maar niet lukken. Uiteindelijk - tijdens een onder barre omstandigheden gereden schaatstocht - weet hij zijn inertie, zijn gevoel slechts toeschouwer te zij, te overwinnen; een bevrijding waaraan de wind geen boodschap heeft.