A Alles begon in A. Daarbuiten was nog niets. Elk pad, elke straat begon en eindigde in A. In de tuin groef ik een diepe kuil en vond de grond onder A. Ik keek in de lucht en zag het hemeldak van A. We liepen over een brug en aan de overkant lag A. Pas later bleek dat ik sinds jaar en dag aan de buitenrand woonde van A en hoe makkelijk het was, kinderspel, om weg te gaan naar B.