De jonge beeldhouwer Wolkers had in 1957 tevoren, toen hij in Parijs bij Zadkine ging studeren, een Olivetti typemachine gekocht en was als een bezetene gaan schrijven: stilistisch superieure, klassiek gecomponeerde, glasheldere verhalen met een duistere onderstroom. ‘Ik schrijf uit doodsangst,’ verklaarde Wolkers.
Veel van zijn verhalen wortelen in zijn streng gereformeerde jeugd in Oegstgeest en echoën de taal van de Bijbel. ‘Dominee met strooien hoed’, ‘Vivisectie’ en ‘De achtste plaag’ schokten in de jaren zestig lezers en critici, én maakten Jan Wolkers onmiddellijk tot een van de meest geliefde en bewonderde schrijvers van Nederland.