Je rent door de straat met een paardenkop achter je aan. Uitgestorven, maar nee, gewoon een discreet onverschillige of stomverbaasde wereld. Een man met twee kersentakken in bloei, hoewel het niet het jaargetijde is. Dan, in een aquariumkamer. En dan, een andere man die je ‘Slaap!’ toefluistert. Het licht van de grijze lucht boven het veld met rijpe tarwe. En door het kruim van het brood heb ik een tunnel naar je toe gegraven. Een witte, donzige tunnel naar je toe. Vertelde hij me.