Maarten Hell reconstrueert het dagelijks leven vanaf de aanleg in 1596 tot 1815. Hij laat de lezer kennismaken met een joodse gokbaas uit Rome, exploitanten van een indoortennisbaan, steenrijke Sefardische kooplieden, Duits-joodse financiers van Casanova, een Hebreeuwse boekdrukker annex melkleverancier, biddende Britse puriteinen, Franse textielondernemers, zwarte bedienden, zeelieden, joodse prostituees, een besneden en bekeerde Limburgse edelman en de 'Duivel van Vlooienberg', die zijn buren bespioneerde voor de Spaanse overheid.
