Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×

Hebban vandaag

Dossier /

Dossier Jiliane Hoffman

In de hoedanigheid van officier van justitie, specialisatie zware misdrijven, heeft Jilliane Hoffman veel leed en onbeschrijflijk geweld gezien. De rauwe realiteit zonder opsmuk. Ook haar nieuwste thriller In een vlaag van waanzin getuigt van haar ervaringen. Een voorpublicatie.

Door Jiliane Hoffman

Inhoud: In een vlaag van waanzin
Het alarmnummer van de politie is gebeld door een klein meisje dat wanhopig om hulp roept. Ter plekke treft de politie een drama aan. David Marquette, een vooraanstaand chirurg, is zwaargewond en ligt te midden van de lichamen van zijn vrouw en drie kinderen.
De verdenking voor deze viervoudige moord valt toch al snel op de chirurg zelf.
Julia Valenciano, een jonge ambitieuze openbaar aanklager, wordt gevraagd de officier van justitie – en sinds kort haar minnaar – te assisteren in deze grote moordzaak.
Marquettes advocaat pleit voor ontoerekeningsvatbaarheid. Waanbeelden zouden hem ertoe gedreven hebben zijn vrouw en kinderen te redden van een duivels bestaan. Julia en haar team moeten bewijzen dat zijn schizofrenie één grote maskerade is om een koelbloedige familiemoord te verdoezelen. Maar in haar strijd om rechtvaardigheid moet Julia de confrontatie aan met haar eigen verleden. Een verleden dat ze al jaren angstvallig probeert te onderdrukken...

Proloog

Georgia Adams dronk het laatste restje koffie uit haar extra grote ‘Some Bunny Loves You’-mok, leunde achterover in haar bureaustoel en deed haar ogen dicht. Om kwart voor vijf ’s ochtends kon ze die zelfs na vier koppen hete cafeïne niet meer openhouden, en bijna onmiddellijk zakte ze weg in een bizarre droom, daar, zittend aan haar werktafel. Ze had nu al bijna een week nachtdienst, maar haar inwendige klok had zich nog steeds niet aangepast aan werken in de kleine uurtjes. Georgia had een hekel aan nachtwerk, maar vanwege de baby moest ze wel. ’s Nachts werden er geen daken geteerd, en dus werkte Randy overdag. Ze hadden het geld nodig en de crèche was geen optie voor haar, en zou dat ook nooit zijn. Ook al drong haar overijverige workaholic van een moeder nog zo aan.
Plotseling klonk er een luid gepiep in Georgia’s oor. Ze schrok wakker, voelde de bekende stoot adrenaline, ging rechtop in haar stoel zitten en stak haar hand uit naar de knop om de verbinding tot stand te brengen. ‘Politie en brandweer,’ zei ze op de geprogrammeerde, kalme, vlakke toon die ze op de dienst had aangeleerd, terwijl ze de droom uit haar ogen wreef. ‘Wat is uw noodgeval?’
Op de lijn was alleen doodse stilte en geruis te horen.
‘Met de alarmcentrale,’ zei Georgia. ‘Is er een noodgeval?’ Opnieuw stilte.
‘Met de alarmcentrale. Hebt u een noodgeval?’ vroeg Georgia nog een keer. Ze raakte een beetje geïrriteerd. Misschien had ze niet weg moeten doezelen, maar ze was het beu om te worden gewekt door dronkenlappen of grappenmakers.
‘Help ons,’ zei een zachte, ver weg klinkende stem eindelijk.
Georgia rolde haar stoel dichter bij het paneel met de drie schermen dat ze voor zich had. ‘Oké, ik kan je helpen,’ antwoordde ze kalm. Ze hield haar vingers klaar boven het CAD-toetsenbord van het computerondersteunend coördinatiesysteem. Als ze een bepaald codenummer intoetste, gaf de computer automatisch aan wat de juiste reactie was, de brandweer of de politie. Maar op dat moment wist ze nog niet wat ze had, welke knop ze moest indrukken. ‘Hoe heet je, liefje? Kun je een beetje harder praten?’ vroeg ze. Ze kreeg geen antwoord en ze paste het volume van haar oortelefoon aan. ‘Ik kan je bijna niet verstaan.’ Plotseling kreeg ze over haar hele lichaam een ongewoon, kriebelend soort kippenvel en gingen de haartjes in haar nek recht overeind staan. Ze was al jaren hulpdiensttelefoniste – te lang, misschien – maar gewoonlijk wist ze haar gevoelens wel in de hand te houden. Ze had al vaker meegeluisterd terwijl mannen hun vrouw in elkaar sloegen, woedende automobilisten op elkaar schoten en vrouwen een kind kregen op de keukenvloer. Maar met déze stem was iets aan de hand. Er was iets mis. Iets wat haar op een of andere manier aangreep.
‘Help ons… alstublieft.’
Het klonk zo zacht, zo ver weg, zo onzeker. Als een kind.
Ze staarde naar het adres naast het telefoonnummer op haar Positron-scherm, het telefoonsysteem van de openbare veiligheidsdiensten dat automatisch alle telefoontjes natrok die binnenkwamen op de noodgevallenlijn. Op de PowerMap-monitor verscheen op een kaart een kleine, eendimensionale afbeelding van een huis in een blok met nog meer door de computer gegenereerde huisjes. Het telefoontje kwam uit een woonhuis, zag ze.
‘Ik zal je helpen, liefje,’ zei Georgia zacht. ‘Blijf aan de lijn en vertel me precies wat er gebeurd is.’
‘Ik denk dat hij terugkomt,’ zei het fluisterende stemmetje, tussen een paar korte, moeizame ademhalingen door.
‘Wie komt er terug? Ben je gewond? Hoe heet je?’ Vereenzelvig je met hen, Georgia. Hou ze hoe dan ook aan de lijn, meid. Zie meer te weten te komen, als je kunt.
‘Ik denk dat hij terugkomt,’ herhaalde het stemmetje. Toen brak het af en barstte in snikken uit.
‘Wie bedoel je? Is er iemand gewond? Moet er een ziekenwagen komen?’ Het werd moeilijker om onaangedaan te blijven. Georgia keek naar het computerhuisje, dat machteloos stond te knipperen op haar scherm. Wat was daar in godsnaam aan de hand?
En toen, plotseling, klonk er een ingehouden gesnotter en hield het huilen op. ‘O, jee. Nee, nee, nee. Ssjj, ssjj. Ssjj…’ Opnieuw werd het stil op de lijn.
Misschien is dit gewoon een grap, dacht Georgia bij zichzelf. Misschien is het gewoon een kind dat me in de maling neemt. In de loop van haar carrière had ze tientallen grappen afgehandeld. De meeste werden gemaakt tijdens logeerpartijtjes, door giechelende tieners die nooit van hun ouders hadden geleerd dat je niet voor de lol het alarmnummer mocht bellen. Nog maar een paar weken geleden zelfs had een van de telefonistes een paar hokjes verderop een telefoontje gekregen van twee meisjes van twaalf, die het wel grappig hadden gevonden om het alarmnummer te bellen en te zeggen dat ze waren ontvoerd. Het grapje had vele manuren en duizenden belastingdollars gekost. Georgia had het niet erg leuk gevonden.
Op de achtergrond was een zacht, bonzend geluid te horen. Georgia aarzelde even en begon toen weer te praten. ‘Hallo? Hallo? Ben je daar nog?’ Ze kwam overeind uit haar stoel om naar de leidinggevende te gebaren, zodat hij de verbinding kon opnemen en meeluisteren, maar hij zat niet in zijn hokje recht tegenover haar in het vertrek. Er stonden zelfs tientallen hokjes leeg op deze verdieping. Vreemd genoeg kregen de hulpdiensten tussen drie uur ’s middags en middernacht de meeste telefoontjes. Spitsuurongelukken, mensen die volkomen gestrest thuiskwamen van hun werk en zich afreageerden op hun gezin of vrienden. De nachtdienst was de rustigste. ‘Hallo? Is er nog iemand aan de lijn?’ vroeg Georgia opnieuw. ‘Is daar iemand? Met de noodgevallentelefoniste.’
‘Nee, nee,’ zei het hortende fluisterstemmetje, en opnieuw barstte het in snikken uit. ‘O, nee, nee, nee, alsjeblieft…’
Toen viel de verbinding weg.
Met kloppend hart staarde Georgia naar het scherm voor haar. Het huisje bleef naar haar knipperen, lichtte spookachtig wit op in haar donkere, afgezonderde hokje.
Ze zou nooit meer in de nachtdienst werken.

Hoofdstuk 1

Het oude Spaanse huis stond een eind van de straat af, half verscholen tussen weelderig tropisch gebladerte en hoog oprijzende palmen. Verspreid op het prachtig verzorgde gazon ervoor stonden Halloween-poppen. Bij een bloembed vol impatiens stond een pop van een meter tachtig lang die de dood voorstelde, met een zeis en een zwarte hoed op, dreigend de wacht te houden om trick-or-treaters af te schrikken. Zelf in elkaar geknutselde spoken met ogen die zwart waren gemaakt met magic markers, bungelden aan de takken van een eikenboom, draaiden en keerden om hun as in de vlagerige bries die ’s nachts was opgestoken, door een al vroeg in het seizoen gevormd koufront. In het snel afnemende maanlicht straalde er een vreemde, helder witte gloed van uit. Verderop in de straat blafte een hond en de nacht ging geleidelijk over in de ochtend.
Het kort klinkende gehuil van een politiesirene, dat Sorolla Avenue op kwam van Granada, doorbrak de lome stilte van de vroege ochtendschemering. Agent Pete Colonna van Coral Gables negeerde de lange oprijlaan en bracht de surveillancewagen in plaats daarvan tot stilstand bij de stoeprand. Hij stapte de auto uit, nam het huis even op en liep toen het bochtige, met bakstenen bestrate pad naar de voordeur op, langs her en der verspreid liggende straatkrijtjes en een achtergelaten driewieler. Toen hij het fietsje met zilverkleurige racestrepen zag, ging hij iets sneller lopen. Hij belde aan en bonsde op een imposante eikenhouten voordeur. Binnen hoorde hij een luid geklingel, maar niemand kwam opendoen.
‘8362, Gables,’ zei Pete in zijn schoudermicrofoon.
‘Zeg het maar, 8362.’
‘Dit is 10-97 op Sorolla 985. Geen reactie, hier.’
‘Wacht even, 8362.’ Even later meldde de coördinator op het politiebureau van Coral Gables zich weer. ‘Bell South heeft de lijn gecontroleerd. Er is verbinding, maar geen gesprekken. Ze krijgen geen antwoord.’
‘Ik hoor niets rinkelen daarbinnen.’
Terwijl Pete de voordeur van boven naar beneden bekeek, kwam de stem van zijn brigadier krakend tot leven op de draagbare politieradio.
‘8362, met 998. Ga naar kanaal twee.’ Kanaal twee was het praatkanaal, waar ze direct met elkaar konden spreken, zonder dat de meldkamer ertussen zat. Pete schakelde over. ‘Zeg het maar, brig.’
‘Wat heb je daar?’ vroeg de brigadier.
‘Ik ben het huis aan het controleren,’ zei Pete, die intussen door de voortuin liep. ‘Er zijn geen gebroken ruiten of sporen van braak, voor zover ik kan zien, maar…’ Hij aarzelde.
‘Ja?’
‘Ik heb er geen goed gevoel over, brig.’
Het bleef een ogenblik stil. ‘Oké. Dan vertrouw ik op je intuïtie. Ik kom er zo aan.’
‘Ik ga de deur forceren.’
‘Dat doe je niet, verdomme. Hou je koest. Wacht tot ik er ben,’ zei de brigadier streng.
Half verborgen achter struikgewas zag Pete een zwart, smeedijzeren hek en een achterpoort. Vergeten speelgoed dreef traag rond op het stilstaande water van een zwembad. ‘Ze hebben hier kinderen,’ zei hij. Petes vrouw was zwanger. Nog maar een paar weken, en hij zou zelf twee kleintjes hebben.
‘Wacht tot ik er ben. Ga daar niet alleen naar binnen, Colonna. Misschien is de eigenaar van dat huis in de war en staat hij daar met een jachtgeweer in zijn handen, zonder dat hij jou aan de deur heeft horen bellen. 10-23 om assistentie. Ik ben er over vijf.’
Pete schakelde weer over naar de meldkamer en hoorde de stem van zijn brigadier binnenkomen. ‘998 is 10-51 vanaf Miami University op weg naar locatie van 8362. Ben naar schatting over vijf minuten ter plaatse.’
Pete liep rond het huis terug naar de voorkant en zag daar opnieuw de driewieler staan. Naast de voordeur hing een fraai, met de hand uitgesneden ‘Welkom Thuis’-bord, zag hij. In zijn borst kwam een ongerust makend, diffuus angstgevoel op.
Het leek een eeuwigheid te duren, in ieder geval meer dan vijf minuten, voordat hij de patrouilleauto de straat in hoorde komen en stoppen bij de stoeprand. Brigadier Demos was een forse man en aangezien hij over een paar weken zijn afscheidsfeest zou vieren, maakte hij niet zo’n haast meer. Het kostte hem meer dan een paar tellen om de auto uit te stappen en het pad op te sjokken.
‘Nog steeds niets, Colonna?’ vroeg hij.
‘Nee, brig. Geen teken van leven.’
‘Het telefoongesprek werd afgebroken door een kind, hè? Het kan een grap geweest zijn,’ zei Demos. Hij krabde op zijn kale hoofd vol builen. ‘Leuk hoor. Iedereen ligt op één oor, behalve zoontjelief. En nou heeft dat joch het Spaans benauwd en staat hij naar ons te gluren vanachter zijn Bugs-Bunny-gordijnen,’ zei hij en hij keek omhoog naar de donkere ramen boven hen.
Pete schudde zijn hoofd. ‘Er is verbinding, maar de telefoon gaat niet over. Niemand doet de deur open. Ik heb zo’n gevoel…’
‘Ach, jij met je gevoelens. Ik heb zo’n gevoel dat jij op zoek bent naar een paar overuren, en dat je weer eens een hoop rapporten wil schrijven.’
De brigadier bonsde op de deur met zijn wapenstok. ‘Politie! Is er iemand thuis?’ Hij wachtte even en keek toen Pete weer aan. ‘Is dit adres bekend?’
‘Niet dat ik weet. De meldkamer heeft niets gezegd en ik ben hier in ieder geval nog nooit eerder geweest,’ zei hij. Hij keek naar de imposante huizen van het blok. ‘Aardige buurt.’
‘Laat je niet in de maling nemen door het adres, agent. O.J. woonde in Beverly Hills.’
‘O, ik dacht eigenlijk in Brentwood.’
‘Maakt niet uit. Ik wou alleen maar zeggen dat huiselijk geweld overal voorkomt. Onthoud dat, voor je eigen bestwil.’ Demos zuchtte. ‘Een klein kind? Oké. Zo min mogelijk schade, dan. Sla maar een ruit in. De gemeente betaalt, dus hou je in.’
Met zijn zaklamp sloeg Pete een voordeurruitje van geëtst matglas in, hij stak zijn hand naar binnen en deed de deur van het slot. Toen de deur openging, ging er een schel, oorverdovend alarm af.
‘Nou, als ze allemaal lagen te slapen, zijn ze nou wel wakker,’ riep de brigadier. ‘Wacht nog maar even.’ Ze bleven samen op de stoep voor de wijd open deur staan, maar niemand kwam opdagen.
De meldkamer kwam weer terug op de radio. ‘8362, 998. We hebben het beveiligingsbedrijf ADT op de lijn gezet. Er is een hoorbaar alarm op jullie locatie.’
‘10-4,’ zei Demos, ‘998 en 8362 zijn naar binnen gegaan door de voordeur. Heeft de eigenaar van het huis de alarmcentrale er al bijgehaald?’
‘Nee, 998. Er is nog steeds geen antwoord op de lijn.’
De brigadier knikte naar Pete. ‘Oké. Dan gaan we naar binnen.’
‘Coral Gables politie! Iedereen oké daar?’ brulde Pete het donkere huis in. Hij trok zijn Glock en stapte naar binnen, met de brigadier moeizaam ademend achter zich. De glasscherven van de ingeslagen ruit knerpten onder zijn voeten.
Plafonds van bijna zeven meter hoog verhieven zich boven een prachtig gemeubileerde ontvangstsalon. Een trap zigzagde omhoog langs een zijmuur en een sierlijke smeedijzeren leuning strekte zich uit langs een bovengalerij. In de gang achter de galerij brandde licht, zag Pete. ‘Politie’ riep hij weer, wedijverend met het schelle gerinkel van het alarm.
Vlug liepen ze de kamers op de benedenverdieping door. Op een wasmachine lag een stapel vuile was en de woonkamer lag bezaaid met speelgoed. In de keuken stond een keurige rij schoongemaakte babyflesjes op papieren handdoeken naast de gootsteen. Opnieuw voelde Pete datzelfde, vreemde angstgevoel in zijn borst. Plotseling hield het gerinkel van het alarm op. Waarschijnlijk had de meldkamer de ADT ingelicht dat er agenten ter plaatse waren. Nu leek het huis te groot en te stil. Pete dacht aan de babyflesjes en kreeg nu een gevoel van pure paniek in zijn borst.
‘Coral Gables politie!’ riep Demos. Nog steeds niets.
Pete rende naar de trap. Achter zich hoorde hij de moeizame ademhaling van de brigadier, die hem bij probeerde te houden, het gerinkel van de hinderlijke dienstgordel onder de bolle buik van de brig en het zware geklik van zijn hakken op de stenen traptreden. Op dat moment leek zijn pensionering hem waarschijnlijk nog heel ver weg.
Op de bovengalerij voelde Pete zacht tapijt onder zijn voeten. Vanuit een achterkamer waarvan de deur half openstond drong zacht licht door op de gang. Toen hij verder de gang in liep, werd het steeds helderder. Vanuit alle hoeken keken familiefoto’s met glimlachende mensen op hem neer. Alle andere deuren van de gang waren potdicht.
‘Zie je wat?’ riep Demos, die nog steeds de trap niet op was.
Pete liep door de gang naar de open deur. Als in een film van een artistieke regisseur kwamen de meubels in de kamer langzaam, stuk voor stuk, binnen zijn gezichtsveld. Kleurige vlinders die op een lichtpaarse muur dartelden. Een ‘Hello-Kitty’-spiegel. Een muurplaquette met de letters EMMA erop. De rand van een Disney-Princess-dekbed.
‘De kinderkamer,’ riep hij uit.
‘Waarom ben je daar verdomme binnengelopen?’ vroeg Demos plotseling.
Pete keek omlaag. Daar, in het zwakke licht, zag hij op de plek waar hij zojuist gelopen had donkere vegen van voetafdrukken. Voor hem, op het roze vloerkleed, leidde een spoor van rode druppels naar wat kennelijk de kamer van een klein meisje was.
‘Jezus christus!’ zei de brigadier, in antwoord op zijn eigen vraag.
Plotseling wilde Pete ermee ophouden. Hij wilde niets meer zien. Een gevoel van misselijkheid dat hij nog nooit ervaren had, deed zijn maag samentrekken en zweet druppelde van zijn voorhoofd. Zijn intuïtie zei hem dat hij zo dadelijk getuige zou zijn van iets wat hij de rest van zijn leven zou proberen te vergeten. Hij ademde diep in en drukte zijn hoofd tegen de muur, zijn pistool schietklaar voor zich uit gehouden.
Met trillende handen dacht hij een ogenblik aan zijn vrouw en de twee volmaakte, onschuldige baby’s die hij nog niet kende. Volgens het spectrogram zouden het allebei meisjes zijn. Madison en McKenzie wilden ze hen noemen. ‘Politie!’ riep hij opnieuw. Uit alle macht probeerde hij de lichte trilling in zijn stem te verbergen.
Toen ging hij de kamer binnen en stortte hij volledig in.



Over de auteur

Hebban Crew

2543 volgers
0 boeken
0 favorieten
Hebban Crew


Reacties op: Dossier Jiliane Hoffman

 

Gerelateerd

Over