Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
    Hay van den Munckhof Auteur

Blogpost: Hay van den Munckhof

Leesfragmenten

Als ik langs de lange lijst blogs op Hebban scroll, valt me op dat de stukjes waarin mensen heel rechtstreeks via links en leesfragmenten laten zien waarover en hoe ze schrijven het best worden gelezen. In mijn geval zijn dat historische verhalen, die spelen in een ver verleden waarover weinig bekend is.
Ik ga daar geen lang verhaal over ophangen, maar plaats gewoon maar de links naar de beginfragmenten van 'Alya' en 'Alya's keuze', die samen mijn historisch tweeluik vormen over de veertienjarige dochter van de hofmeester, die in het jaar 842 vanuit het in die tijd islamitische Cordoba, hoofdstad van het emiraat Al Andalus, aan een onvrijwillige en barre reis door het vroegmiddeleeuwse Europa begint.

Alya (deel 1 van mijn tweeluik, uitgekomen bij Mozaïek op 24 april 2018)

Alya's keuze (deel 2 van mijn tweeluik, uitgekomen bij Mozaïek op 25 september 2018)


Er zitten nog veel meer verhalen in dezelfde sfeer in mijn hoofd, waarvan er al een paar een heel eind zijn uitgewerkt. Om daar een idee van te geven hieronder het beginfragment van 'Tuya', het verhaal van een Mongools meisje dat tegen het jaar 1200 op zoek gaat naar haar door een bende Tataren ontvoerde zus. De eerste 20.000 woorden staan er al. Begin 2019 hoop ik een eerste ruwe versie van het complete manuscript te voltooien. De bedoeling is dat het rond de 90.000 woorden (ruim 300 pagina's) gaat tellen.

Voor op- of aanmerkingen (hier, op FB, op mijn website of waar dan ook) houd ik mij van harte aanbevolen...


Tuya
      
Een ijzige noordenwind smoort het eerste sprankje lente in de kiem. Mijn warme adem verandert in een wit bevroren wolkje. Ik ril, sla mijn mantel steviger om me heen en tuur naar de oostelijke horizon, waar een zwakke gloed de nieuwe dag aankondigt.
                ‘Kom, Tuya,’ klinkt moeders stem. ‘Je brengt Sarnai niet terug door daar te blijven staan.’               
Ik zucht een keer, draai me om en loop terug naar de ger. De honden willen niet van mijn zijde wijken, maar naar binnen mogen ze niet. Ze gaan naast de ingang liggen en janken zachtjes. Ik voel met ze mee. Ze missen Sarnai. Mijn oudste zus is volgens mij het enige meisje van alle Kereit dat meer van honden dan van paarden houdt.
                Net als ik de zware vilten doek achter me heb dichtgeknoopt, slaan de honden aan. Eerst keffen ze een paar keer. Meteen daarop komen ze overeind en blaffen luid.
                Moeder is me deze keer voor. Ze heeft de knopen al los voordat mijn ogen aan het donker binnen de ger gewend zijn. Een paar tellen later staan we naast elkaar buiten.
                Mijn hart slaat op hol als ik op de steppe een donker stipje ontdek, een stipje dat langzaam, maar onmiskenbaar dichterbij komt. Batu? Zou hij Sarnai gevonden hebben? Bijna had ik mijn merrie naar me toe gefloten om mijn broer in volle galop tegemoet te rijden. Maar nee, voordat Khulan naast me staat en ik me op haar rug geslingerd heb, kan Batu al hier zijn. Ik herken Batu’s hengst niet aan zijn kleur, daarvoor is het nog te donker, maar aan zijn tred en aan de manier waarop hij met zijn hoofd schudt.
                Moeder schreeuwt en rent naar voren. Mijn hart staat bijna stil... Batu zit niet rechtop, maar hangt over de hals van zijn paard. Als Chimeg de teugels vastgrijpt, verliest hij zijn houvast en glijdt uit het zadel. Ik sprint naar hem toe en kom net op tijd om hem samen met moeder op te vangen en een voet uit de stijgbeugel te bevrijden. Batu is te zwaar om zijn val helemaal te voorkomen, maar we weten die wel te breken, zodat hij niet met een smak op de grond terechtkomt.
                Meteen knielen we bij hem neer. ‘Wat er ook met Batu is gebeurd, we moeten hem eerst naar binnen zien te krijgen,’ zegt moeder. ‘Haal het kleed dat bij de ingang ligt en maak Timur wakker. Laat hem helpen.’
                Ik knik en haast me naar binnen. Gelukkig is Timur al wakker. Aan een half woord heeft hij genoeg. We grijpen allebei een punt  van het kleed en zijn weinige tellen later bij moeder. Met ons drieën trekken we de roerloze Batu zo voorzichtig mogelijk op het kleed en slepen hem naar binnen.               
                 ‘Maak licht, zorg voor vuur en kook water,’ roept moeder. Ik ben daar al mee in de weer nog voordat Chimeg is uitgesproken. Timur stuur ik naar buiten om voor verse melk te zorgen.
                ‘Verspil geen tijd,’ zegt Batu zacht, maar duidelijk verstaanbaar. Daarna hoest hij met een gorgelend bijgeluid, dat me koude rillingen bezorgt. Ik kijk naar moeders reactie. Die let echter niet op mij, maar rolt meteen een deken op, die ze als kussen onder Batu’s hoofd legt.
                Batu kijkt ons met knipperende, bloeddoorlopen ogen aan. ‘Kom bij me zitten en ga niet meer weg,’ zegt hij. ‘Mis geen woord van wat ik zeg. Anders is Sarnai verloren.’               
                ‘Weet je waar Sarnai is?` vraag ik.
                ‘Tataren,’ antwoordt Batu, ‘er moet een hele horde over de pas gekomen zijn. Ik vond talloze sporen en volgde die. Al snel vond ik een handschoen van Sarnai. Die zal ze op een onbewaakt moment hebben laten vallen. Na zonsondergang vond ik een van hun kampen. Het was niet de hoofdmacht van de Tataren, maar slechts een kleine groep. Ik overmeesterde hun wachtpost en kreeg uit hem los dat Sarnai inderdaad bij hen was. Zijn hoofd heb ik aan mijn zadel gehangen voor het geval iemand mocht twijfelen aan de herkomst van de daders.’
                Batu verslikt zich. Bloed sijpelt uit zijn mondhoek. ‘Snel, Tayu,’ gebiedt moeder. ‘Pak nog een deken en probeer die onder zijn schouders te krijgen.’
                Door mijn tranen zie ik bijna niets meer. Op de tast vind ik de deken en doe wat Chimeg zegt. Het lijkt te helpen. Batu’s ademhaling komt weer op gang en meer bloed komt er voorlopig niet.               
                ‘Ik wachtte even,’ gaat hij moeizaam verder, ‘maar alles bleef rustig. Toen sloop ik naar hun kamp en sneed de achterzijde van de grootste tent open. Ze hadden me wel degelijk opgemerkt. Net toen ik een glimp van Sarnai opving, vielen twee Tataren me aan. Een wist ik er te doden. De ander verwondde mij. Het enige wat mij restte was vluchten. Ik heb gefaald. Vergeef het mij, moeder.’
                ‘Je deed alles wat in je macht lag, Batu,’ zegt moeder. ‘Vader zou trots op je zijn.’
                Batu’s gezicht verkrampt. ‘Iemand moet Sarnai terughalen.’
                Zijn stem is nog slechts een schor gefluister. We buigen ons nog dichter naar hem toe. ‘Ze willen haar aan de Jurchen verkopen,’ denk ik te horen. Dan valt zijn hoofd naar achteren.
                Voor het eerst in mijn leven hoor ik moeder snikken. De honden nemen haar verdriet over en huilen naar de hemel.                  Moeder en ik hebben verder geen tijd om te huilen. Met Batu’s dode lichaam tussen ons in kijken we elkaar zwijgend aan. We weten van elkaar wat we denken. Om vijandige geesten op afstand te houden moet Batu begraven worden zoals het hoort. Maar als er niet onmiddellijk iemand in volle draf naar het hoofdkamp rijdt, dreigt een vreselijke ramp, misschien zelfs het einde van onze stam. En als dat onheil ons bespaard blijft, moet een troep ervaren krijgers met de snelste paarden achter Sarnai’s ontvoerders aan.
                Die iemand ben ik, dringt met een afschuwelijke zekerheid tot me door. Moeder is te oud, Timur te jong. Ik ga doen wat ik moet doen. Het kan niet anders.
                Moeder weet het ook. Ze verspilt er zelfs geen enkel woord aan. ‘Sta op, Tuya,’ zegt ze. ‘Timur, kom tegenover Tuya staan en leg je handpalmen tegen de hare.’
                We doen wat Chimeg van ons verlangt en kijken haar vragend aan.
                ‘Kijk naar je broer en neem afscheid van hem. Zo vloeien je gedachten samen met die van Timur en beschermen ze Batu tegen de geesten als we hem zonder jou begraven.’               
                 Batu lijkt vredig te slapen. Moeder heeft de handen zo over zijn borst gevouwen dat ze de grootste plekken met geronnen bloed bedekken. Een moment sluit ik de ogen en haal me alles voor de geest wat Batu mij al heel jong leerde omdat Sarnai er geen belangstelling voor had; niet alleen rijden zoals een jongen, maar alles wat nodig is om op de vlakte te overleven, hoe je samen met je paard schijnbaar in het niets op kunt lossen als een vijand nadert, hoe je aan voedsel en water komt, al zijn het wormen, insecten of het bloed van je paard, hoe je een vogel uit de lucht schiet en zelfs hoe je het korte zwaard van ons volk hanteert. En ja, zo leerde Batu mij ook hoeveel hij van me hield.
                ‘Zo is het genoeg, Timur,’ zeg ik. We laten onze handen zakken. Ik omhels mijn jongste broer.    ‘Zo gauw ik terug ben, leer ik je alles wat Batu mij leerde,’ zeg ik. ‘Dat beloof ik je.’
                Timur knikt enkel. Dat is goed. Hij moet moeder helpen. Ik ga naar mijn hoek van de ger en pak wat ik nodig denk te hebben. Als ik mijn waterzak zie liggen en de twee buidels die ik voor gedroogd vlees of ander voedsel aan mijn zadel kan hangen, aarzel ik een moment. Voor de weg naar het kamp en terug heb ik die niet nodig. Toch raap ik ze op. Alleen de geesten weten wat de toekomst mij brengen zal. Bovendien drukte Batu mij meer dan eens op het hart om altijd en overal op alles voorbereid te zijn.
                Nu volgt iets waar ik tegen op zie. Ik moet naar Sarnai’s slaapplaats, waar mijn boog en pijlkoker hangen. Omdat ik nog geen vrouw ben en daarom volgens de wetten van de stam nog geen eigen boog mag hebben, is die in naam van Sarnai, al heeft ze hem nog nooit aangeraakt. Batu hing hem altijd aan zijn zadel als we samen gingen oefenen, tenminste zo lang we in het zicht van de ger waren. Daarna reikte hij me meteen mijn boog en pijlkoker aan. In niets was Batu geduldiger dan in zijn schietlessen. Zo gauw hij ontdekte hoe vast mijn hand en hoe scherp mijn blik was, rustte hij niet voordat ik hem op alle onderdelen versloeg, zelfs in volle galop vanaf Khulans rug.
                Eigenlijk is het mij verboden om Sarnai’s boog mee te nemen. Maar nood breekt in dit geval wet. De taak die voor mij ligt is die van een vrouw en niet van een meisje dat nog niet heeft gebloed. Ik pak dus de boog en hang de pijlkoker zo over mijn rug dat ik onderweg in één vloeiende beweging een pijl kan pakken en op de boog leggen.
                Moeder en Timur kijken mij vragend aan. Het is me meteen duidelijk waarom. Ze staan naast Batu. Hij is groot, sterk en zwaar. Het laatste wat ik voor mijn broer kan doen is hem mee naar buiten slepen tot we bij een plek zijn die dicht genoeg bij de ger is om zijn grafheuvel nog te zien, maar ver genoeg om Batu vanaf zijn laatste rustplaats een open blik op de wijde hemel te gunnen.
                Ik weet wat mijn oudste broer nu van mij zou verlangen. Hij zou niet willen dat ik nog een tel langer treuzel. Zonder een woord keer ik terug naar de ger, draag Khulans zadel naar buiten en fluit hard en lang op mijn vingers. Slechts weinig ademhalingen later staat mijn merrie voor me. Een ogenblik later zit ik in het zadel en spoor Khulan aan tot een snelle draf.
                Zielsgraag zou ik nog één keer omkijken. Ik doe het niet…


   
De wind uit het noorden houdt aan, maar de zon verdrijft al snel de ergste kou. Ik sla er geen acht op. Slechts één gedachte laat ik nog toe. Hoe bereik ik het snelst het kamp?
                Je doel bepaalt altijd de snelheid van je paard, zei Batu meer dan eens. Mijn doel ligt een volle dagtocht in oostelijke richting. Put ik Khulan te zeer uit, dan verlies ik uiteindelijk kostbare tijd. Met tegenzin toom ik haar in. Dat geeft mij de gelegenheid om mijn gedachten te ordenen. Hoe moeilijk het me ook valt om Batu’s dood en de ontvoering van Sarnai voor een moment te vergeten, toch dwing ik mezelf daar toe. Batu had het over de hoofdmacht van de Tataren. Als ik dat woord nog eens goed tot mij door laat dringen, besef ik met een schok dat mijn broer het niet over een willekeurige Tataarse roversbende had. Nee, hij doelde op een heel leger. Batu koos zijn woorden altijd met zorg en leerde mij dat ook. Zelfs een klein misverstand kan levens kosten, legde hij me uit.
                In één klap lost in mijn hoofd de mist op die me na Batu’s terugkeer belette om mijn verstand te gebruiken. Het gaat niet alleen om Sarnai! Het winterkamp is niet groot en herbergt slechts een klein deel van alle Kereit. Als de Tataren verkenners vooruit hebben gestuurd, wat ze gewoon zijn te doen, is er een kans dat die het kamp ontdekt hebben, al ligt het een heel eind van de hoofdweg die ver naar het zuiden leidt om uiteindelijk bij een van de poorten in de Grote Muur van de Jurchenkeizer te eindigen.               
                 Een duister voorgevoel nestelt zich als een klomp ijs in mijn maag. Meteen vergeet ik het advies van Batu en spoor Khulan opnieuw aan. Mijn merrie is gehoorzaam genoeg om zich dood te rijden. Desnoods ren ik daarna het laatste stuk naar het kamp. Khulan voelt wat ik denk, gaat over in volle galop en houdt dat veel langer vol dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. De steppe raast aan mij voorbij, maar ik let enkel op dat éne punt aan de horizon om maar geen ogenblik van de rechtste lijn naar het kamp af te wijken.                In de loop van de middag gaat de wind liggen. Ik laat Khulan een moment stoppen om scherper te kunnen zien. Als ik een hand boven mijn ogen houd, bevriest het bloed in mijn aderen. In de verte stijgt een zwarte rookkolom recht naar de hemel…               
                  Heel even probeer ik nog een normale verklaring te vinden. Geen Kereit die goed bij zijn verstand is, zal ooit dit soort rook laten ontstaan. Een van de eerste en belangrijkste vaardigheden die we reeds als kind leren is hoe een klein en bijna rookloos vuur aan te leggen. Maar dit kan om een onopzettelijke brand gaan, praat ik mijzelf tegen beter weten aan. Op een onbewaakt moment valt wel eens een olielamp om en zet dan een ger al snel in lichterlaaie.
                Als ik Khulan voor de laatste keer tot een galop weet te bewegen, wordt dat laatste sprankje hoop wreed de bodem ingeslagen. Eerst weiger ik te geloven wat ik zie, maar al snel valt het niet meer te ontkennen. Waar ik een enkele rookkolom dacht te zien, zijn het er in werkelijkheid tientallen, die traag, als de langgerekte vingers van een knekelgeest naar de hemel reiken…







Lees verder op mijn site

Reacties op: Leesfragmenten