Blogpost:
Remkon
lezen is het nieuwe roken (3)
Roken deed ik dus niet. Praten eigenlijk ook niet. Wat had ik toe te voegen aan al dat geroddel, gekonkel en geprietpraat? Een tijdje zat ik naar mijn schoenen te staren. Die waren door mijn vader glimmend gepoetst. Ze deden pijn aan mijn ogen. Mijn hoofd oprichten was ook geen optie. Dan liep ik het risico dat iemand me aankeek en dan moest ik praten. Als ik ging praten, liep ik het risico onzin uit te kramen. Als ik onzin ging uitkramen, dan zou ik worden uitgelachen. Dat leek mij het ergste dat een mens kon overkomen.
Voor de veiligheid keek ik boven de hoofden tegenover me. De televisie stond niet aan. Dat was “niet gezellig”. Het is bijna niet voor te stellen, maar er was een tijd dat de televisie niet gezellig was. Tegenwoordig is dat natuurlijk heel anders. Nu is hij een bewegend schilderij, waaruit naar wens af en toe wat gezellig gepruttel uitkomt. Niemand let erop en niemand stoort zich eraan. Af en toe kijkt iemand op van zijn smartphone, om te controleren of hij het niet uitgegaan is. Gebeurt dat, dan moet je het vuur even opporren met de afstandsbediening. Of je belt met de firma Z. en scheldt een medewerker de huid vol, omdat die er onmiddellijk voor moet zorgen dat je gezellige, vertrouwde kabelhuisvriend weer terugkomt. Een moderne variant van het knetterend haardvuur.
Vroeger had je dat allemaal niet. Niet dat ik me daaraan stoorde. Ik was verslaafd. Van het moment dat de uitzendingen begonnen (dat was toen nog rond een uur of zeven ‘s avonds), zat ik er voor. Wat er uitgezonden werd, maakte niet uit. Als het me niet beviel, zat ik te klagen dat er niets op de tv was. Maar hem uitzetten was geen optie. Van De Fabeltjeskrant tot de dagsluiting van de dominee of Carmiggelt, ik zat het uit.
Behalve dus als er een verjaardag was, of iets anders feestelijks. Dan mocht hij echt niet aan. Een gevoel van zinloosheid, een pijnloze leegte overviel mij. Het eenrichtingsverkeer van het scherm gaf me rust. Ik hoefde niets. De plotselinge schermloze toestand verbrak deze rust en ontnam me de zekerheid. Ineens moest ik iets. Ik keek nog een keer naar de televisie. Hij stond in een wandrek en daaromheen: boeken! Wat oppervlakkig gezien een bijzonder kleurrijk behang leek, was bij nadere beschouwing een niet bescheiden bibliotheek. De oogst van een twintig jaar lidmaatschap van diverse boekenclubs.
Daar werd regelmatig op gevloekt. Ze stuurden je een brief dat je een prijs had gewonnen. Om die prijs te winnen, moest je eerst een kaartje invullen en opsturen. Deze buitenkans kon bijna niemand laten lopen. Op het kaartje stond in kleine lettertjes vermeld dat je na het insturen automatisch lid zou worden van een boekenclub. Als je eenmaal lid was, kwam je er niet meer vanaf. Opzeggen moest door middel van een aangetekende brief in drievoud. Die procedure was voor de meesten te bewerkelijk. Het gevolg was dat elke huiskamer van mijn familie werd gedomineerd door een muur vol verplichte kwartaalafnames.Voor mij was dit een uitkomst.
Ik had weer een doel in mijn leven.