Blogpost:
Evi F. Verhasselt
Op een mooie maandagavond...
Ik ben totaal de kluts kwijt. Wie rijdt er nu met een fiets een konijn overhoop? Ik natuurlijk. Wie anders? Ik onderneem een zwakke poging om het beestje terug te vinden, maar ‘konijntje... kom, kom, kom’ roepen in de richting van wat bosjes resulteert in nul op de schaal van aanwezige huppelbeestjes. Ik ben er het hart van in. Het arme dier moet wel zwaar gewond zijn, dat kan toch niet anders? Een auto draait de hoek van de straat om. Er zit een koppeltje in en de vrouw die aan de passagierskant zit, draait haar raampje open.
“Bent u op zoek naar dat konijn dat hier net voorbij rende?”
Die opmerking lijkt de onwaarschijnlijkheid zelf, maar zorgt ervoor dat een gevoel van opluchting door me heen golft.
“Ja,” roep ik, “ik ben eroverheen gereden!”
“Ik heb dat konijn daarnet het park zien in rennen.”
“Dank u, dan leeft hij tenminste nog.”
De auto rijdt door en ik blijf trillend van emoties achter. Ik ben blij dat ik weet waar het beestje is, maar ook zwaar in dubio. Zou ik het dier gaan zoeken? In mijn eentje, in het donker, tussen de bomen? Waanzin. En toch... Waarschijnlijk lag het nu ergens onder een bosje stilletjes dood te bloeden, als de rode kater hem ondertussen niet gevonden heeft. Arm beestje. Met tegenzin besef ik dat het geen zin heeft om mijn slachtoffer te gaan zoeken en dus stap ik mijn fiets weer op en rij huiswaarts.
Onderweg dringt zich een afgrijselijke gedachte aan me op. Het is vandaag niet zomaar een maandag, nee, het is Paasmaandag! Stel... stel dat ik... Oh my God! Ik heb de Paashaas vermoord!