In het eerste deel beschrijft zij het huiselijke leven, en met name de feestdagen zoals die in de besloten joodse gemeenschap werden gevierd. In een eenvoudige, po sche taal roept zij de mystiek-geheimzinnige sfeer op van de tradities: de wekelijkse rituelen, het Loofhuttenfeest en Pesach.
In het tweede deel, waarin ook haar zwijgzame vader en haar ondernemende moeder uitvoerig worden geportretteerd, staat haar ontmoeting met Marc Chagall, de jonge schilder met zijn blauwe ogen en zijn krullende haar, centraal.