Kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog maakte Wim Kan (1911–1983) en zijn vrouw Corry Vonk een cabarettournee door Nederlands-Indië. De inval in Nederland door de nazitroepen maakte de terugreis onmogelijk. Kan werd als dienstplichtig militair opgeroepen voor het KNIL. Na de capitulatie van het KNIL, op vrijdag 13 maart 1942, werd Kan Japans krijgsgevangene. Kan, krijgsgevangene 71502, overleefde dertien Japanse kampen en het werk aan de Burma-spoorlijn. Tijdens zijn gevangenschap hield Kan een gedetailleerd dagboek bij. Op een sobere, indringende wijze doet Kan verslag van de dagelijkse gang van zaken in de Japanse kampen. Hij noteerde de gebeurtenissen met een potlood in schoolschriftjes, die hij bewaarde in blikken trommels, die hij vervolgens begroef. Als er van het ene naar het andere kamp verhuisd diende te worden, smokkelde zijn muzikale reisbegeleider Nico Rayer de schriften mee in diens accordeonkist. In de kampen deed Kan wat hij altijd had gedaan en altijd zou blijven doen: optreden. Hij schreef vele liedjes, voerde regelmatig cabaretprogramma’s op, schreef en speelde toneelstukken in zowel het Nederlands als het Engels. Wim Kan leverde zo een onschatbare bijdrage aan het moreel van zijn medegevangenen. De Burmadagboeken van Wim Kan werden bezorgd door Frans Rühl. Ze geven niet alleen de visie van een groot kunstenaar weer, ze zijn ook een uniek historisch document van het leven in de Japanse kampen en het werk aan de Burma-spoorlijn.