Wanneer haar vader op het slagveld sterft, bestijgt de zesjarige Christina de troon van Zweden. Het is 1632, Zweden is een klein land met niet meer dan anderhalf miljoen onderdanen.
Christina is intelligent en ontwikkelt een grote belangstelling voor kunst en cultuur. Ze leert verschillende talen spreken, verzamelt schilderijen en boeken en haalt onder meer Isaac Vossius en René Descartes naar het Zweedse hof. Vossius wordt door haar bestolen en Descartes zal zijn bezoek aan Zweden met de dood moeten verkopen.
Na haar abdicatie in 1654 blijft Christina zich toch nog met staatzaken bemoeien en haar volk komt tegen haar in opstand. Verkleed als man vlucht zij het land uit. Italië lonkt en in Rome wordt ze door de paus ontvangen. Ze weet via haar minnaar, kardinaal Azzolino, grote invloed te krijgen binnen het Vaticaan en drukt zelfs een stempel op de pauskeuze. Christina doet een poging koningin van Napels en van Polen te worden en heeft daarnaast ook een oogje op het regentschap van de Lage Landen. Haar schuldenlast groeit en ze neemt haar toevlucht tot verraad en zelfs moord om uit handen van haar duistere geldschieters de blijven. Maar als ze sterft krijgt ze in Vaticaanstad een glorieuze staatbegrafenis, het is de eerste en laatste keer dat de kosten van zo een begrafenis door de kerk zelf gedragen worden.
Christina kreeg tijdens haar leven veel kwalificaties: heks van het noorden, moordenares, verrader, deserteur, maar ook "godin die gestuurd is door de hemel". Haar leven lijkt wel een doorlopend theaterstuk maar het is zeker geen sprookje. Het vormt een schitterend verhaal dat door Veronica Buckley meesterlijk verteld wordt.