Eerste deel van een drieluik over de Franse impressionistische schilder Claude Monet (1840-1926), waarin zijn latere levensjaren centraal staan. De kunstenaar verhuisde in 1882 naar Giverny waar hij een oude ciderbrouwerij kocht en liet verbouwen. Hij trekt er dagelijks op uit om te schilderen in zijn prachtig aangelegde tuin en aan zijn vijver met waterlelies. Een onverwachte windvlaag tilt zijn schildersezel en parasol in de lucht. Hij gaat er achteraan, eerst te voet en dan met zijn auto. Zo belandt hij in het Normandische vissersdorp Étretat. De schoonheid van het dorp, de vissersboten en vooral de grillige krijtrotsen inspireren hem tot een hele reeks schilderijen. Hij logeert in het hotel Blanquet waar hij een vaste gast wordt. Als het mooi weer is, schildert hij buiten, bij slecht weer vanuit een raam in het hotel.