Paul, de voortzetter van de firma, vervult het hart van zijn vader, voor hem zijn de rijkdom en het aanzien, en de zelfzuchtige trots van een oud koopmanshuis. Maar deze hoeksteen van Dombey's eigenwaan blijkt een ziek, vreemd, oudemannetjesachtig kereltje. Hij wordt vertroeteld door zijn eigen zusje Florence en kwijnt weg onder de handen van zijn opvoeders, de heksachtige mevrouw Pipchin, en de heer Blimber die als een wals van klassieke geleerdheid de geest van zijn leerlingen gladrolt en verplettert. Paultje Dombey sterft.
Dan zijn er in het grote sombere huis alleen nog de zwijgende Dombey en de lieftallige Florence. Daarbuiten leeft een wereld vol menselijke figuren: Solomon Gills de instrumentmaker en zijn aangenomen zoon Walter Gay, Kapitein Cuttle, eenvoudig als een duif, en trouw als een hond; Lucretia Tox, vervuld van een stille bewondering voor Dombey en majoor Joe, de explosieve klaploper. Met hem ontmoet Dombey het aangeklede skelet, mevrouw Skewton, en haar koude, schone dochter Edith.
