In de vijftiger jaren verschenen van W.J. van der Molen (1923) enkele belangrijke poëzie, waarvan 'De onderkant van het licht' in 1956 met de Van der Hoogt-prijs werd bekroond. Van der Molen mag met Van der Graft, Verhoeven, Van Tienhoven, Schulte Noordholt, Den Besten, Wit en Poort gerekend worden tot de 'mythologische dichters', die jaren naast zogenaamde experimenten het gezicht van de Nederlandse poëzie bepaalden. Hij is zijn mythologische visie steeds trouw gebleven, zoals niet alleen blijkt uit zijn omvangrijke cyclus 'Kybele mater' (de Grote Moedergodin uit Frygië), die destijds al een zekere vermaardheid bezat zonder ooit te zijn gepubliceerd, maar ook uit de meer recente gedichten van deze nieuwe bundel. Het lijdt geen twijfel of naar zijn come-back wordt door velen met spanning uitgezien.