In de Kritiek van de zuivere rede (1787) had Kant de mogelijkheid van de menselijke kennis onderzocht. Hij kwam tot de slotsom dat die beperkt blijft tot het domein van de zintuiglijke ervaring, en dat we niets kunnen weten over zaken die deze ervaring te boven gaan: over de ziel, de wereld als geheel en God. In de Kritiek van de praktische rede (1788) stelt Kant echter dat we als praktische, moreel handelende wezens onafhankelijk zijn van de zintuiglijke wereld en deel hebben aan de wereld van de bovenzintuiglijke dingen.
De Kritiek van het oordeelsvermogen kan worden beschouwd als de voltooiing van Kants kritische filosofie. In deze derde Kritiek probeert Kant het domein van het theoretische kennen en dat van het praktische handelen met elkaar te verbinden, en van een zinvol perspectief te voorzien. De Kritiek van het oordeelsvermogen was en is zeer invloedrijk. De esthetica, zoals Kant die in het eerste deel van het boek formuleert, heeft in tal van opzichten de weg vrijgemaakt voor moderne opvattingen over kunst. Maar het boek is ook als geheel een werk van verbluffende thematische rijkdom.