Luuk Gruwez is en blijft een dichter van de nietige mens. Vol erbarmen geeft hij die een stem in het lucide besef dat zijn verweer beperkt effect sorteert: schrijven is – hoe mooi ook – niet meer dan morren tegen de sterren. En toch blijft Gruwez zich bedienen van de sensuele en sonore verzen die zijn vroegere werk kenmerken. Hij wil herstellen, retoucheren wat is stukgegaan. Maar de wereld brengt alleen nog maar ‘rare jaren’ voort. Tot frustratie van de dichter: ‘Eens is ons beloofd voor eeuwig en een dag voor elkaar te zijn verwekt.’ Quod non. ‘Wij zijn te ver verwijderd van ons begin.’
