Wanneer moet je het recht gehoorzamen? Alleen als het rechtvaardig is? Maar ligt dan niet wanorde op de loer? Wat houdt rechtvaardigheid eigenlijk in? Moet een rechtvaardige rechtsorde de burger perfectioneren tot deugdzaam burger? Of moet het recht alleen de billijke voorwaarden scheppen waarbinnen elk individu zich vrij kan ontplooien? Kortom, wat is recht?
Op deze vragen wil Recht, orde en vrijheid een antwoord geven vanuit een historisch overzicht van de westerse rechtsfilosofie. Het boek biedt een kritische analyse van de geschiedenis van de filosofie van de Griekse pre-Socraten tot en met de eigentijdse liberale rechtvaardigheidstheorie van Rawls. Wat kan de geschiedenis ons leren?
De moderne westerse rechtsordes zijn gebaseerd op de beginselen van vrijheid en gelijkheid, met op de achtergrond het ideaal van individuele autonomie. Dat leidt tot een democratische rechtsstaat met zijn machtenscheiding en mensenrechten. Historisch gezien is dit een betrekkelijk nieuw ideaal van mens en recht: het werd in de zeventiende en achttiende eeuw ontwikkeld door de filosofen van Verlichting, en de volgende eeuwen met vallen en opstaan gepositiveerd. Voordien ging men ervan uit dat het recht een afspiegeling moet zijn van een hogere kosmische orde, zoals Gods scheppingsplan. Rechtvaardigheid houdt dan in dat men zijn juiste plaats in het geheel inneemt; individuele vrijheid geldt als immoreel. Deze visie overheerst ook in veel niet-westerse culturen. In het Westen staan de Verlichtingswaarden eveneens onder kritiek.
De vraag is derhalve of de liberale mensenrechten hun aanspraak op universele geldigheid kunnen waarmaken. Met andere woorden: in hoeverre moet het recht orde én vrijheid garanderen? Daarover meer in Recht, orde en vrijheid.
Op deze vragen wil Recht, orde en vrijheid een antwoord geven vanuit een historisch overzicht van de westerse rechtsfilosofie. Het boek biedt een kritische analyse van de geschiedenis van de filosofie van de Griekse pre-Socraten tot en met de eigentijdse liberale rechtvaardigheidstheorie van Rawls. Wat kan de geschiedenis ons leren?
De moderne westerse rechtsordes zijn gebaseerd op de beginselen van vrijheid en gelijkheid, met op de achtergrond het ideaal van individuele autonomie. Dat leidt tot een democratische rechtsstaat met zijn machtenscheiding en mensenrechten. Historisch gezien is dit een betrekkelijk nieuw ideaal van mens en recht: het werd in de zeventiende en achttiende eeuw ontwikkeld door de filosofen van Verlichting, en de volgende eeuwen met vallen en opstaan gepositiveerd. Voordien ging men ervan uit dat het recht een afspiegeling moet zijn van een hogere kosmische orde, zoals Gods scheppingsplan. Rechtvaardigheid houdt dan in dat men zijn juiste plaats in het geheel inneemt; individuele vrijheid geldt als immoreel. Deze visie overheerst ook in veel niet-westerse culturen. In het Westen staan de Verlichtingswaarden eveneens onder kritiek.
De vraag is derhalve of de liberale mensenrechten hun aanspraak op universele geldigheid kunnen waarmaken. Met andere woorden: in hoeverre moet het recht orde én vrijheid garanderen? Daarover meer in Recht, orde en vrijheid.