Voor de vissers die in Nederland achterbleven, brak een moeilijke tijd aan. Na de capitulatie stonden de Duitsers alleen kustvisserij toe tussen Kijkduin en Zantvoort tot drie mijl uit de kust en onder bewaking van een patrouillevaartuig. In juni 1941 mocht vanuit IJmuiden, wel vlak onder de kust, nog een keer voor langere tijd op haring worden gevist. Daarna werd de uitoefening van de visserij steeds meer ingeperkt. De Duitsers waren bang dat teveel schepen naar het Verenigd Koninkrijk zouden uitwijken en zij hadden de schepen hard nodig voor hun oorlogsvoering. De Kriegsmarine vorderde in fasen verreweg het grootste deel van de achtergebleven kleine en grote Nederlandse vissersschepen. Zij maakten voortaan deel uit van onder andere Minensuch- en Vorpostenflotillen.
Naar de lotgevallen van de gevorderde vissersschepen in de Tweede Wereldoorlog is tot nu toe weinig onderzoek gedaan. De hoofdoorzaak hiervoor is dat er weinig bronnenmateriaal beschikbaar leek. Hier is nu verandering in gekomen. Dankzij het zoekwerk van Joep Zonne ligt er een publicatie met een schat aan informatie over de afzonderlijke vissersschepen die zowel aan geallieerde zijde als door de Kriegsmarine voor de oorlogsvoering zijn ingezet.
Dr. Adri P. van Vliet
Plv. directeur Nederlands Instituut voor Militaire Historie
			
					
			