Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Wie kent zichzelf in het uur U?

AnnemarieHeuts 17 maart 2021
Een mooi fragment in Klifi, halverwege het boek. Hoofdpersoon Jákob Hemmelbahn denkt aan zijn Armeense vriendin Talétha, vermist sinds als gevolg van de klimaatcrisis een orkaan een plaatselijke overstroming veroorzaakte. Wat weet hij eigenlijk van haar? ‘Als ze je vinden hoef je me niet de waarheid te vertellen. Laten we er samen op los liegen. Ik wil je alleen maar gered weten. Meer niet. Ik hou van je. Ik hou van je geheimen.’
Het is eenvoudig om in Jákobs wens voor Talétha een metafoor te zien: Nederland gered weten, dat is wat hij wil. Het mooie waterland waar hij als migrantenzoon welkom was - zijn ouders ontvluchtten Hongarije tijdens de Russische overheersing - en dat hij leerde kennen als een land waarin mensen een stem mochten hebben, waar het vrije woord zegevierde. Dat Nederland, met alle ruimte voor kunst en cultuur en voor diversiteit, bestaat echter niet meer. Het is verworden tot een republiek met een president onder wie ‘de’ waarheid een opgelegd gegeven is.

Klifi speelt zich af in een denkbeeldige maar niet ondenkbare toekomst, die gebaseerd is op gebeurtenissen uit de recente vaderlandse geschiedenis en wereldpolitiek. Er komt veel voorbij: van de klimaatcrisis, die het land in een vrije val doet belanden, fake nieuws en feitenontkenning (Klifi staat voor ‘klimaat fictie’), het verval van de rechtsstaat, de teloorgang van de vrijheid van meningsuiting en een op handen zijnde Nexit, tot de migrantenproblematiek en voelbare dreiging van een Srebrenica-achtige deportatie van vluchtelingen.

Bibliothecaris Jákob is een bescheiden, bejaarde weduwnaar (84). Zijn woonhuis en erf, droog gebleven op een terp, worden na de overstroming tot noodkamp benoemd en overgenomen door het leger. De overlevenden van de lokale overstroming in achterstandsgebied ‘De Kuil’ dienen te worden geregistreerd. Voor wie zich niet kan legitimeren, dreigt een resocialisatie-project of zelfs uitzetting. De Kuilers zijn veelal arme vluchtelingen die de taal niet machtig zijn en onaangepasten (‘weggooi-mensen’, of, zoals staatsagent Meryem zegt, ‘types die onder de radar van de staat leven.’).
Jákob trekt de taak naar zich om te tolken en lijsten met drenkelingen bij te houden. Een circus aan mensen trekt aan zijn tafel voorbij. Zo is er Jan Viool, die zijn geliefde aan het water moest laten en zichzelf in zijn arm snijdt; alleen door die pijn kan hij haar dichtbij zich voelen. Er is Kano, vrouw die in rijm communiceert en mevrouw Negentien, die rouwt om een zoon die ze kwijt is: ‘Ik heb over alles en iedereen gezongen. Over blauw en ik hou van jou. Maar nooit over mijn zoon. Hij zwom. Ik zong over doodvermoeide mannen, Maar nooit over mijn zoon. Hij zwom. Zijn ogen stil, in gaande zee. Hij zwom. Mijn zoon wil niet dat ik over sterven zing, Hij was geen eind maar een begin Hij zwom niet, hij zwaaide.’
Van Dis’ kracht in Klifi is dat hij grootse, actuele problematiek aankaart, maar juist in dit klein-menselijk leed die problematiek een gezicht geeft. Opeens krijg ik beeld bij een vluchtelingenboot in stormachtige zee, een moeder die achterblijft en haar zoon laat gaan.

Jákob moest in Hongarije altijd zwijgen, zelfs tegenover zijn ouders die verzetsgeheimen voor hem hadden (‘zwijgen over een geheim kon je zo eenzaam maken’). In Nederland leerde hij zijn mond opendoen, maar nu moet hij opnieuw zwijgen onder de nieuwe machthebber en zelfs letterlijk ruimte maken, voor soldaten en Kuil-bewoners. Hij verbaast zich over de gelatenheid waarmee zelfs vrienden de dictatuur over zich heen laten komen. Zelf voelt hij grote urgentie om in opstand te komen. Hij tekent de verhalen van de gemankeerde overlevers op omdat hij hun een stem wil geven.
Boerenknecht Kees is Jákobs tegenpool. Hij is de gemoedelijke buurman met wie je niet over politiek praat, maar ook de volkse man die er mede oorzaak van is dat het land zo veranderd is, de klager, fan van populisme, zwartkijker die overal dreiging in ziet. Jákob en hij trekken in de dagen na de overstroming samen op en nemen het op voor de Kuilers. Als Kees vertelt over zijn overleden tweelingbroer (‘nummer 1’, voor altijd 12 jaar gebleven) en hoe hij die nog steeds overal mee naar toe neemt, komen ze ogenschijnlijk echt dicht tot elkaar. Kees ziet in de spierwitte dode jongens die worden uitgeladen op de terp zijn broer terug; in Jákob hoopt hij een nieuwe broer te vinden.
Toch realiseert Jákob zich juist dan dat verschillen overbruggen niet eenvoudig is. Voor hem blijft Kees gewoon de boerenknecht: ‘Achter mijn glimlach zit een man met kwaadaardige gedachten.’
Snel daarna lopen hun werelden verder uiteen. Kees radicaliseert en trekt in een zucht naar roem met de laatst overgebleven Kuilers op de terp in een boerenoptocht naar de tv-studio’s - een actie die verschrikkelijk uit de hand loopt. Jákob blijft achter als eenzame verzetsheld, die zijn heil zoekt in woorden, in de kracht van het redelijke.

Klifi is een politieke vertelling, een uiterst actuele aanklacht tegen de maakbaarheid van de aarde, de menselijke arrogantie en het ‘vermis van nederigheid’. Maar het is ook een kritisch geluid tegen het zwart-wit van goed of kwaad en hoe je dat zogenaamde kwaad bestrijdt.
Jákob, in wie ongetwijfeld stukjes Van Dis te herkennen zijn, is nergens de betweter die precies weet wanneer het goed is te veinzen of juist eerlijk te zijn. Hij is standvastig en vertwijfeld tegelijk, door zijn zelfreflectie en de confrontaties met de bonte stoet aan personages. Wat die reflectie betreft: de vorm van Klifi ondersteunt de inhoud. Het boek is fragmentarisch opgebouwd en kent een opvallende typografie, met grote en gevarieerde letters, in rood de ‘declamaties’ van de president en veel doorhalingen en zwarte balkjes. Schrijver-hoofdpersoon Jákob levert zo een zichtbaar gevecht met wat hij het monster ‘Poema’ noemt, het roofdier dat enerzijds een stem geeft aan de censuur van de president (‘Buig mee’) en anderzijds de verpersoonlijking is van Jákobs schrijversgeweten. Poema doet hem twijfelen én maakt standvastig.
De bonte personages houden Jákob een spiegel voor of tonen juist de ambivalentie in de mens. Meryem die stelt ‘U zou een geweldige spion zijn’ en zich hardop afvraagt ’Maar spreekt u ook de taal van deze tijd?’. Patholoog-anatoom Dr Horvàth, die zijn beroepsdeformatie pas kwijtraakt en schuldgevoelens krijgt als hij op botte wijze een vader met het lijk van zijn zoon confronteert.

Van Dis toont in Klifi hoe de Trumps en Baudets van deze wereld de creatieve, experimentele denkkracht bedreigen en hoe zuinig je moet zijn op kwetsbaren en dwarsliggers. Er is niet één waarheid, zoveel is zeker. Mooi hoe hij protagonist Jakob woorden laat zoeken om de crisis scherp te stellen - wat leidt tot fraaie zinnen en bijtende inzichten - en er daarbij in slaagt ruimte te laten voor de lezersinterpretatie. Nog lang nadat ik Klifi uitheb, zingen de vragen die het boek opwerpt rond in mijn hoofd. Hoe zit het met mijn geweten? Heeft de mens tegenspoed nodig als leerschool? Wat is dan mijn persoonlijke leerschool? Wat moet een mens zich laten welgevallen, hoe ver ga je mee? Om met de hamvraag uit Klifi te eindigen: ‘Wie kent zichzelf in het uur U?’

Reageer op deze recensie

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.