Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×

De invloed van taalverloedering op het gebruik van onderschikkende voegwoorden

30-10-2014 10 reacties

Schrijvers beginnen hun zinnen steeds vaker met onderschikkende voegwoorden – en, want, dus, etc. – terwijl het grammaticaal incorrect is. Gisteren werden mijn medestudenten en ik op deze fout gewezen tijdens een college professional English. Dit deed me denken aan mijn eigen schrijven. Ook ik maak die fout. Niet omdat ik niet weet dat het fout is, maar omdat de aandachtsspanne van de mens mettertijd korter is geworden en men liever niet gedwongen wordt lange zinnen te lezen, zoals deze, die ofwel stilistisch uitdagend zijn – bijvoorbeeld door het al dan niet correcte gebruik van gedachtestreepjes en tangconstructies – of waarbij niet meteen duidelijk is wat het belangrijkste gedeelte is van de zin, zoals bij de lange-aanloopzin en kettingzin.

 

De docent vroeg ons naar andere woorden voor maar (but), en (and), dus (so)… en dat viel nog niet mee. Waarom? Het zijn gangbare woorden, die zo voor de hand liggen. En waarom zou je veranderen wat al goed werkt?

 

Wie in spreektaal een duidelijke stilte laat vallen en de zin hervat met ‘maar’ wordt wellicht gezien als een ietwat dramatisch sprekende, doch charismatische persoon. Begin je in een geschreven tekst een zin met ‘maar’, dan word je gezien als iemand die de grammaticale regels aan zijn laars lapt. Hervat je je zin in spreektaal met ‘echter’, dan word je gezien als een nerd en in schrijftaal komt het formeel over. Taalverloedering en het tekstgenre ‘tekst voor internet’ zijn in mijn ogen, in ieder geval wat dit onderwerp betreft, de oorzaak van deze paradox.

 

Maar soms is het lekker om ‘gewoon’ een zin met maar te beginnen. Voor de leesbaarheid. Om het modern te houden. Zoals tegenwoordig bijzinnen ook om de haverklap gepresenteerd worden als op zichzelf staande hoofdzinnen, terwijl ze dat zeker niet zijn. Wat soms best frustrerend is, want je wilt geen hele pagina in beslag nemen voor één enkele zin. Want dan haakt men af.

 

Hap, slik, weg geldt niet alleen voor de uitgemergelde straathond die eens in de week brokjes krijgt van het oude, eenzame vrouwtje dat op de hoek van de straat woont en zo op haar manier de wereld wil verbeteren. Hoewel we onszelf graag zien als luxehonden zijn wij juist, van binnen, de straathonden geworden. Wij willen geen vers vlees, waarvan we genieten. We willen brokjes, gefabriceerd met zogenaamd niet schadelijke E-nummers. We willen niet eens lezen, maar áls we dan moeten, dan – alsjeblieft – niet te moeilijk , te lang. We willen niet te veel nadenken.

 

Aangezien ik wel van een uitdaging houd, ga ik met mezelf de uitdaging aan niet langer in geschreven tekst een zin te beginnen met een onderschikkend voegwoord – afgezien van in de chat, waarin ik niet zo hecht aan formeel taalgebruik, al betekent dat niet dat ik bewust taalfouten zal maken. Doel? Uitbreiding van mijn vocabulaire, maar allereerst het afleren van het incorrect beginnen van een zin met maar, en, dus, etc. Wie weet volgen er meer…

Reacties op: De invloed van taalverloedering op het gebruik van onderschikkende voegwoorden