Blogpost:
Nico van der Sijde
"Falconer" van John Cheever (gelezen en op Goodreads gerecenseerd in januari 2016)
"Falconer" gaat over ene Farragut, een drugsverslaafde professor die in de gevangenis zit wegens moord of doodslag op zijn broer. We worden deelgenoot gemaakt van zijn belevenissen in de gevangenis, zijn aanvechtingen van homoseksualiteit, zijn geile passies voor meerdere vrouwen, zijn mislukkende huwelijk, zijn verslaving, zijn angsten, zijn gevoelens van unheimlichkeit omdat zijn vader ooit via een abortus wou voorkomen dat hij ter wereld kwam en zijn tragiek. Iemand die Cheevers schitterende memoires kent weet dat hij, in de periode dat hij "Falconer" schreef, zelf zeer worstelde met zijn huwelijk, homoseksualiteit en drankverslaving. Ook nodigen veel scenes in "Falconer" uit tot een allegorische lezing: de man die achter de tralies kijkt naar de voor hem onbereikbare vrije wereld groeit uit tot een soort symbool van 'de vervreemde mens' (iemand dus zoals u en ik) die totaal gevangen zit in de beknellende beperkingen van zijn eigen absurde en richtingloze bestaan, en vergeefs snakt naar een soort verlossende wereld aan gene zijde. "Falconer" heeft kortom een behoorlijk serieuze en zelfs tragische strekking. Maar tegelijk zit ook dit boek weer vol van Cheeveriaanse humor en grilligheid, en is de stijl ook hier steeds wonderlijk licht, sprankelend en elegant. "Falconer" is stevig gevuld met morsigheid, wanhoop en dood, maar is ook doordesemd van aanstekelijke vreugde en vrolijkheid. Niet alleen door de scenes waarin Farragut en anderen ineens helemaal overweldigd worden door uit het niets opkomende gevoelens van vervoering en schoonheid, maar vooral omdat de stijl van Cheever steeds verwondering en vervoering oproept.
Door die stijl wordt "Falconer", behalve een gevangenisboek, voor mij vooral een heel bevrijdend boek. Mooi vind ik bijvoorbeeld de volgende passage: "Farragut was a drug addict and he felt that the consciousness of the opium eater was much broader, more vast and representative of the human condition than the consciousness of someone who had never experienced addiction. The drug he needed was a distillate of earth, air, water and fire. He was mortal and his addiction was a beautiful illustration of the bounds of his mortality". De wijze waarop Farragut hier zijn eigen verslaving opblaast tot 'beeld van de menselijke conditie' vind ik tamelijk komisch, vooral door de grilligheid en ongerijmdheid van deze passage. Maar hoe hij die drug dan voorstelt als distellaat van de vier elementen (aarde, water, lucht en vuur) is dan voor mij op een onverwachte manier ook ontroerend: alsof die drug voor hem een soort toegang is tot de kernelementen van het vrije leven, terwijl hij als gevangene tegelijk helemaal is afgesneden van dit vrije leven. En die voor mij zo ontroerende zin komt als totale surprise, die door geen enkele daaraan voorafgaande zin wordt aangekondigd en in geen enkele daarna komende zin wordt uitgelegd. Precies daardoor krijgt hij een soort raadselachtige en poetische lichtheid, als van een verrassing die uit het niets komt. Een verrassing ook die totaal gratuit is, zonder enige reden of oorzaak, als een gift van het toeval. En dat geldt ook voor bijvoorbeeld de volgende passage, waarin Farragut door de tralies kijkt naar herfstbladeren: "The leaves had the power to remind Farragut, an hour or so afther methadone, of the enormous and absolute pleasure he had, as a free man, taken in his environment. He liked to walk on the earth, swim in the oceans, climb the mountains and, in the autumn, watch the leaves fall. The simple phenomenon of light - brightness angling across the air - struck him as a transcendent piece of good news". Prachtige passage, vind ik, vooral vanwege die laatste zin waar ik echt helemaal vrolijk van word.
Beide geciteerde passages hebben zeker ook een tragisch element: we kijken mee met de hopeloos in de gevangenis en zijn verslaving opgesloten Farragut, dus de glimp van licht (of het gevoel van 'de vier elementen') dat hij ervaart is ook de ervaring van een soort vrijheid die voor hem onbereikbaar is. Maar tegelijk is het net alsof hij die glimpen van daglicht des te intenser ervaart OMDAT hij ze vanachter de tralies ziet. En alsof die positie van gevangene hem des te gevoeliger maakt voor de verrassende glimpen van schoonheid en vrijheid die wij als routineus voortlevende burgers negeren of gewoon niet zien. Totdat we Cheever lezen, die ons een hele roman lang met dit soort glimpen verrast en verrukt. En ons door die verrassende verruking ook voor even een gevoel van bijna hallucinerende vrijheid geeft. Zelf had ik dat in elk geval heel sterk: uiteraard ben ik een grijsmuizige sukkel die, werkend van negen tot vijf, totaal gedomineerd wordt door de dicatuur van routine, uur en feit, maar als ik Cheever lees lach ik mij helemaal dood en zie ik allerlei onvermoede open werelden door mijn tralievenster heen. Ik heb nu vier van Cheevers vijf romans gelezen, en dat is heel goed voor mijn humeur. Binnenkort lees ik ook zijn vijfde roman, en zijn verhalen herlees ik ooit vast ook allemaal. Bij dat vooruitzicht wordt mijn hoofd helemaal licht, en mijn grijns breder en breder.