Tijdens zijn reizen naar Corsica maakte Anthony van Kampen vele zwerftochten langs de kusten en door het binnenland van dit wonderlijke, fascinerende eiland in de Middellandse Zee. Hij doolde door verlaten stadjes en dorpen, was de gast van herders in het binnenland, ging op varkensjacht met de zonen van de vroegere maquisards en viste met de vissers van Calvi op langouste. Tijdens die zwerftochten vertelt een schilder de geschiedenis van een Amsterdams meisje, Mary Kingma, dat naar Corsica gaat en trouwt met een herder uit de bergen. Haar vrij plotselinge confrontatie met een manier van leven waarvan zij het bestaan niet kende valt echter bitter tegen en met haar dochtertje verlaat zij de herder om een nieuw leven te beginnen in Calvi. Daarmee is het relaas van de schilder teneinde. Maar niet de geschiedenis van Mary. Van Kampen probeert zelf de waarheid te achterhalen, in een speurtocht die hem wederom naar Corsica voert en naar een curieus en onheilspellend Madonnabeeld in de ruige Pyreneeën.