De duizendkunstenaar wil met haar trouwen en in Italië een nieuw leven beginnen. Om een en ander te financieren pleegt hij een inbraak. Na de mislukkeling daarvan, stort zijn rijk snel ineen. Hij wordt achtervolgd door een reeks ongelukken, de vrouwen keren hem de rug toe. Eenzaam, gewond en geestelijk gekweld beleeft hij tenslotte een wederopstanding in een kleine synagoge. Hij gaat terug naar zijn vrouw in Lublin om een asceet, een prediker en een heilige te worden.
Het boek heeft vele typische chassidische trekken en is tegelijk een schelmenverhaal in de traditie van de Jiddisje literatuur
