Boedapest, 1920. De elfjarige Károly wordt na de oorlog door zijn ouders op de trein gezet voor een kindertransport naar Nederland, om tijdelijk in een pleeggezin aan te sterken. Maar het loopt anders dan hij verwacht: zijn familie ziet hij pas na twintig jaar terug. Karel bouwt een leven op in Nederland: hij trouwt, wordt boer en sticht een groot gezin. Tijdens de Tweede Wereldoorlog biedt hij Joodse onderduikers plek in zijn boerderij. Het is een ogenschijnlijk gelukkig bestaan, maar het lukt hem niet uit de schaduw van zijn verleden te stappen. Wat maakt dat hij nooit naar Hongarije terugkeerde?
