Stan Pipeleers groeide op in de jaren zestig en zeventig in de zoete schaduw van een Zuid-Limburgse stroopfabriek, waar zijn West-Vlaamse moeder met katholieke gestrengheid haar gezin bestuurt. Het Kleinseminarie, de bibliotheek en de jeugdbeweging bivakkeren aan de voet van de Onze Lieve Vrouwe-Basiliek, het centrum van het maatschappelijk leven. AVV VVK staat op de krant die zijn vader leest en kenmerkt Stans opvoeding tussen Banneux en Diksmuide. Stans ontsnappingsroute loopt via de universiteit: emanciperend denken in het spoor van mei 68. Zijn eerste job zet nog een stap verder de wijde wereld in, als medewerker van een ontwikkelingsorganisatie leert hij West-Afrika kennen. Stan trouwt een tweede maal, met de Gents Ghanese Akosua Nana Amponsah. Akosua reisde als tiener naar België in de hoop op een leven zonder besnijdenis. Daarom laat ze haar moeder en haar thuis achter. Na een kunstopleiding en vele jaren freelancen maakt ze nu voor Stad Gent als brugfiguur nieuwe Belgen wegwijs in de maatschappij. Akosua vertelt in antwoord op de vele vragen van kleinzoon Kwame. Waarom vluchtte zij naar België? Hoe leerde zij opa Stan kennen? Heeft zij ooit racisme ervaren? Is het waar dat Afrikanen ook zelf slaven hadden? Wat speelde zij als kind en hoe verschillend was haar leven in Ghana? Wanneer Akosua en Stan mekaar ontmoeten is het niet alleen de liefde die knettert. Akosua’s intrede in Stan’s leven leidt tot steeds meer oprispingen van westers witte-mensen-denken die moeders familiesprookje der eensgezindheid doorkruisen. Het verhaal eindigt met urgente vragen over de wereld van vandaag.
