Lezersrecensie
Een ode aan het gewone
In zijn debuutbundel Achtertuinen laat Robin Kramer zien hoe ogenschijnlijk banale interacties verrassend veelzeggend kunnen zijn. Het bijzondere aan deze bundel schuilt dan ook niet in vormelijke experimenten of thematisch vuurwerk, maar in de consequente keuze voor het eenvoudige en herkenbare — zowel stilistisch als inhoudelijk. In een reeks fragmentarische, dagboek-achtige vertellingen ontvouwt zich het innerlijke leven van een jonge dertiger die zoekt naar houvast en richting.
In een tijd waarin literatuur vaak opvalt door haar ambitie om te vernieuwen, kiest Kramer radicaal voor het gewone — en dat gewone blijkt veelzeggend. Zijn bundel biedt geen spektakel, maar wel troost, herkenning en een stil verzet tegen de dwang om telkens maar bijzonder te zijn. Het is duidelijk dat Kramer zich niet laat verleiden tot stilistische trucs of literaire pose. Zijn stijl is kaal, soms zelfs stroef, maar daardoor des te doeltreffender.
Desondanks blijf ik haperen bij de herhaling die zich gaandeweg opdringt: het patroon van een toevallige ontmoeting, gevolgd door een terugblik met een zweem van melancholie, herhaalt zich net iets te vaak. De terugkerende sfeer van gemis en de idealisering van het verleden — wijn, sigaretten, jeugdige onbezonnenheid — levert mooie momenten op, maar kan na verloop van tijd ook voorspelbaar aanvoelen.
Kramer keert telkens terug naar dezelfde vragen. Waar bevinden we ons, nu de studentenfeestjes zijn verstomd? Wat blijft er van ons over wanneer het leven zijn gevierde rumoer verliest, en wij ons er plots op betrappen dat we geïrriteerd raken als we zes in plaats van acht uur hebben geslapen? En toch schrikken we nog steeds als een vriendin aankondigt dat ze zwanger is — gepland zelfs?
De melancholie in Kramers werk is dan ook meer dan persoonlijke weemoed; het is een echo van een bredere, collectieve onzekerheid van dertigers. Ja, we zijn allemaal onzeker — en, in zekere zin ook allemaal ontzettend knullig. Iedereen wordt van buiten ouder maar van binnen lijkt de volwassenheid te haperen: een kinderlijke onbeholpenheid die zich maar moeilijk laat verzoenen met de verantwoordelijkheden die ons worden toegedicht. Wat nu? Is dit hoe het hoort? Is dit wat ouder worden is?
Misschien wel. Misschien is dat precies de kern van Kramers werk: niet het verlangen naar vroeger, maar de angst voor het onbekende. Dat we onderweg zijn, permanent half-af, balancerend tussen onzekerheid en verwachting.
Tegelijkertijd verdient het benadrukt te worden dat Kramers werk niet uitsluitend op melancholie drijft. Integendeel: door het geheel weeft zich een subtiele, vaak ontwapenende vorm van humor. De verteller laveert met milde ironie tussen sociale ongemakken en klungelige situaties. Die lichtvoetigheid voorkomt dat de verhalen bezwijken onder hun eigen introspectie. De humor werkt hier niet als tegengewicht, maar als katalysator: ze maakt de ernst draaglijker en de emotie geloofwaardiger.
Juist doordat Kramer de absurditeit van het alledaagse omarmt, kunnen zijn verhalen zich verankeren in een werkelijkheid die we als lezer herkennen — niet als groots of verheven, maar als pijnlijk en troostrijk menselijk. Daarmee levert Robin Kramer een opmerkelijk overtuigend debuut af: klein van toon, maar groots in oprechtheid.
In een tijd waarin literatuur vaak opvalt door haar ambitie om te vernieuwen, kiest Kramer radicaal voor het gewone — en dat gewone blijkt veelzeggend. Zijn bundel biedt geen spektakel, maar wel troost, herkenning en een stil verzet tegen de dwang om telkens maar bijzonder te zijn. Het is duidelijk dat Kramer zich niet laat verleiden tot stilistische trucs of literaire pose. Zijn stijl is kaal, soms zelfs stroef, maar daardoor des te doeltreffender.
Desondanks blijf ik haperen bij de herhaling die zich gaandeweg opdringt: het patroon van een toevallige ontmoeting, gevolgd door een terugblik met een zweem van melancholie, herhaalt zich net iets te vaak. De terugkerende sfeer van gemis en de idealisering van het verleden — wijn, sigaretten, jeugdige onbezonnenheid — levert mooie momenten op, maar kan na verloop van tijd ook voorspelbaar aanvoelen.
Kramer keert telkens terug naar dezelfde vragen. Waar bevinden we ons, nu de studentenfeestjes zijn verstomd? Wat blijft er van ons over wanneer het leven zijn gevierde rumoer verliest, en wij ons er plots op betrappen dat we geïrriteerd raken als we zes in plaats van acht uur hebben geslapen? En toch schrikken we nog steeds als een vriendin aankondigt dat ze zwanger is — gepland zelfs?
De melancholie in Kramers werk is dan ook meer dan persoonlijke weemoed; het is een echo van een bredere, collectieve onzekerheid van dertigers. Ja, we zijn allemaal onzeker — en, in zekere zin ook allemaal ontzettend knullig. Iedereen wordt van buiten ouder maar van binnen lijkt de volwassenheid te haperen: een kinderlijke onbeholpenheid die zich maar moeilijk laat verzoenen met de verantwoordelijkheden die ons worden toegedicht. Wat nu? Is dit hoe het hoort? Is dit wat ouder worden is?
Misschien wel. Misschien is dat precies de kern van Kramers werk: niet het verlangen naar vroeger, maar de angst voor het onbekende. Dat we onderweg zijn, permanent half-af, balancerend tussen onzekerheid en verwachting.
Tegelijkertijd verdient het benadrukt te worden dat Kramers werk niet uitsluitend op melancholie drijft. Integendeel: door het geheel weeft zich een subtiele, vaak ontwapenende vorm van humor. De verteller laveert met milde ironie tussen sociale ongemakken en klungelige situaties. Die lichtvoetigheid voorkomt dat de verhalen bezwijken onder hun eigen introspectie. De humor werkt hier niet als tegengewicht, maar als katalysator: ze maakt de ernst draaglijker en de emotie geloofwaardiger.
Juist doordat Kramer de absurditeit van het alledaagse omarmt, kunnen zijn verhalen zich verankeren in een werkelijkheid die we als lezer herkennen — niet als groots of verheven, maar als pijnlijk en troostrijk menselijk. Daarmee levert Robin Kramer een opmerkelijk overtuigend debuut af: klein van toon, maar groots in oprechtheid.
1
Reageer op deze recensie