Lezersrecensie
Echte rotjongens
In dit boek vertellen een aantal ontspoorde jongeren hun verhaal over drugs, inbraken en verkrachtingen; in hun eigen woorden. Deze gesprekken vinden plaats binnen de muren van verschillende inrichtingen, maar ook daarbuiten.
De verhalen zijn soms schokkend, voornamelijk vanwege de jeugdige leeftijd van de rotjochies, maar ook vanwege de moedeloosheid die je soms hoort in de verhalen van zowel de hulpverleners als van de dadertjes. Het schetst het beeld van een schaduwwereld waar ik verdrietig van word:
”Sontje is twaalf en zit al drie maanden vast wegens afpersing. ‘Samen met mijn vriend probeerde ik bij die jongen in huis te komen. Maar de oma van die jongen had ons in de gaten. Ze zei: “Opgerot!” en dat vonden we niet leuk van die oma. Dus toen zei ik tegen die jongen dat we kwaad waren op zijn oma omdat ze ons beledigd had. Toen moest die jongen het maar gaan goedmaken. Ik zei: “Ik laat je oma doodschieten of ontvoeren. Het is je gameboy of je oma, je kunt kiezen.” Toen koos die jongen voor zijn oma. Hij ging naar huis om zijn gameboy te halen en toen hij dat had gedaan nam ik die gameboy mee naar huis.’”
Het boek is niet meer dan dat; een stem geven aan deze rotjongens. Heel feitelijk wordt alles genoteerd. Maar daarmee wordt de vicieuze cirkel wel pijnlijk duidelijk.. Twee van de jongens beschrijven dat vrij duidelijk:
“Hoe we te werk gaan? Om te beginnen zoeken we iemand uit aan wie we kunnen zien dat het een makkie wordt, dat hij niks terug zal doen. Als we die gevonden hebben, schopt iemand hem omver. Als het slachtoffer ligt, springen er direct twee anderen bovenop, en die houden zijn armen vast. Een vierde houdt een mes op zijn keel en een vijfde pakt zijn portemonnee, zijn gsm en wat er nog meer van waarde te vinden is. Vrouwen, bejaarden en kinderen laten we steevast met rust. Het doel is niet de spanning of de lol, maar het doel is geld, het levert misschien maar vijftig euro op, maar een gsm en een gouden ketting zijn ook wat waard. Na de beroving gaan we vaak iets eten in de snackbar, of we verdelen de buit en gaan naar huis. De ene keer krijgt die iets meer, de andere keer die. Daar wordt nooit moeilijk over gedaan. Je hebt er niet hard voor hoeven werken, vandaar.’
Laszlo denkt niet na over de toekomst. Hij wil best gaan werken, maar als hij er niet genoeg mee verdient, of als hij geen werk krijgt, dan zou hij best weer eens het verkeerde pad op kunnen gaan. ‘Ik ben nu toch niet meer bang om vast te zitten. En hoe vaker je een misdrijf pleegt, hoe meer ervaring je krijgt, hoe minder snel je gepakt wordt.”
‘’‘Weet je wat het is? Je probeert elkaar te overtuigen hoe tof je wel niet bent. Het is één grote zelfhypnose. Met spuitbussen schrijf je de naam van de bende op. En iedere keer dat je iets flikt is het of je bestaan meer waarde krijgt. Dat je geen niemand bent, begrijp je? Bij iedere daad groei je. Ongeveer zo: je staat op de rand van de put, dat is spannend, je komt net kijken. Dan spring je. En als je dat hebt gedaan is er niemand meer die je stopt, je bent gewoon aan het vallen. Je raakt de grond nooit, dus je denkt dat alles kan, en op het laatst val je zo hard dat je de geluidsbarrière doorbreekt. Je gaat steeds gekkere dingen doen. En die dingen vertel je weer aan de anderen. Je stookt elkaar op. Ik heb zoveel op mijn geweten omdat de bodem van de put maar niet in zicht kwam. Ik zat op havo-vwo en nu doe ik mavo. Dat neem ik mezelf kwalijk, dan denk ik over wat is geweest en wat had kunnen zijn. Maar zo is het niet gegaan, morgen moet nog komen.’’’
De verhalen zijn soms schokkend, voornamelijk vanwege de jeugdige leeftijd van de rotjochies, maar ook vanwege de moedeloosheid die je soms hoort in de verhalen van zowel de hulpverleners als van de dadertjes. Het schetst het beeld van een schaduwwereld waar ik verdrietig van word:
”Sontje is twaalf en zit al drie maanden vast wegens afpersing. ‘Samen met mijn vriend probeerde ik bij die jongen in huis te komen. Maar de oma van die jongen had ons in de gaten. Ze zei: “Opgerot!” en dat vonden we niet leuk van die oma. Dus toen zei ik tegen die jongen dat we kwaad waren op zijn oma omdat ze ons beledigd had. Toen moest die jongen het maar gaan goedmaken. Ik zei: “Ik laat je oma doodschieten of ontvoeren. Het is je gameboy of je oma, je kunt kiezen.” Toen koos die jongen voor zijn oma. Hij ging naar huis om zijn gameboy te halen en toen hij dat had gedaan nam ik die gameboy mee naar huis.’”
Het boek is niet meer dan dat; een stem geven aan deze rotjongens. Heel feitelijk wordt alles genoteerd. Maar daarmee wordt de vicieuze cirkel wel pijnlijk duidelijk.. Twee van de jongens beschrijven dat vrij duidelijk:
“Hoe we te werk gaan? Om te beginnen zoeken we iemand uit aan wie we kunnen zien dat het een makkie wordt, dat hij niks terug zal doen. Als we die gevonden hebben, schopt iemand hem omver. Als het slachtoffer ligt, springen er direct twee anderen bovenop, en die houden zijn armen vast. Een vierde houdt een mes op zijn keel en een vijfde pakt zijn portemonnee, zijn gsm en wat er nog meer van waarde te vinden is. Vrouwen, bejaarden en kinderen laten we steevast met rust. Het doel is niet de spanning of de lol, maar het doel is geld, het levert misschien maar vijftig euro op, maar een gsm en een gouden ketting zijn ook wat waard. Na de beroving gaan we vaak iets eten in de snackbar, of we verdelen de buit en gaan naar huis. De ene keer krijgt die iets meer, de andere keer die. Daar wordt nooit moeilijk over gedaan. Je hebt er niet hard voor hoeven werken, vandaar.’
Laszlo denkt niet na over de toekomst. Hij wil best gaan werken, maar als hij er niet genoeg mee verdient, of als hij geen werk krijgt, dan zou hij best weer eens het verkeerde pad op kunnen gaan. ‘Ik ben nu toch niet meer bang om vast te zitten. En hoe vaker je een misdrijf pleegt, hoe meer ervaring je krijgt, hoe minder snel je gepakt wordt.”
‘’‘Weet je wat het is? Je probeert elkaar te overtuigen hoe tof je wel niet bent. Het is één grote zelfhypnose. Met spuitbussen schrijf je de naam van de bende op. En iedere keer dat je iets flikt is het of je bestaan meer waarde krijgt. Dat je geen niemand bent, begrijp je? Bij iedere daad groei je. Ongeveer zo: je staat op de rand van de put, dat is spannend, je komt net kijken. Dan spring je. En als je dat hebt gedaan is er niemand meer die je stopt, je bent gewoon aan het vallen. Je raakt de grond nooit, dus je denkt dat alles kan, en op het laatst val je zo hard dat je de geluidsbarrière doorbreekt. Je gaat steeds gekkere dingen doen. En die dingen vertel je weer aan de anderen. Je stookt elkaar op. Ik heb zoveel op mijn geweten omdat de bodem van de put maar niet in zicht kwam. Ik zat op havo-vwo en nu doe ik mavo. Dat neem ik mezelf kwalijk, dan denk ik over wat is geweest en wat had kunnen zijn. Maar zo is het niet gegaan, morgen moet nog komen.’’’
1
Reageer op deze recensie