Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×

Dimitri Bontenakel: “Ik ben een schrijver, geen stukadoor, ik hoef niet elk hoekje en kantje luchtdicht te pleisteren, ik gun de lezer zijn ademruimte”

op 19 juni 2020 door

Hoewel het verhaal van De Berenrug zich aan het eind van de negentiende eeuw afspeelt is het een actueel verhaal. Het vertelt het verhaal van mensen die in een vernietigd landschap leven. Hoe gaan wij om met de natuur? Je kunt de roman ook lezen als een historische avonturenroman en een ontwikkelingsroman van het hoofdpersonage Ellie en de zoektocht naar haar identiteit. De stijl van Bontenakel viel me enorm op. Als je passages hardop leest hoor je het ritme van de zinnen die als golven op de kust van het eiland breken. Hij formuleert precies. Als het hoofdpersonage in de verte een van de eerste stoomschepen ziet passeren schrijft Dimitri Bontenakel: “Ellie zag de walmende schoorsteenpijpen, het kielwater, de stralen van de opkomende zon die over het plaatstaal glibberden en gleden (…) Zoals de meeste schepen maakt de pakketboot een ruime boog om het eiland. Knopen vretend, kompasnaald slapend in de olie, de buik vol steenkool, was de boot onderweg naar het land van belofte in het westen.” Tijd om kennis te maken met deze auteur.

Door: Jan Stoel

Foto's: Archief auteur; portretfoto: Koen Broos

Over de auteur: Dimitri Bontenakel (1971) schreef de romans Een zwerver met pleinvrees, Mijn ontmantelde wereld, De steek van de schorpioen en Schaduw en Vuur. Samen met het theatergezelschap Lucky Leo en Annelies Verbeke maakt hij het absurdistische theaterstuk Gewraakt. Hij is hoofdredacteur van het tijdschrift Verzin.

Over het boek (tekst achterflap): Eind negentiende eeuw. Een natuurramp verwoest een afgelegen eiland diep in Noord-Atlantische wateren. De bomen sterven af. Oogsten mislukken, de vrouwen baren geen kinderen meer. In de steek gelaten door de wereld zijn de eilandbewoners op zichzelf aangewezen. De jonge Ellie voert haar eigen strijd. Haar stiefvader wil dat ze samen met hem de vuurtoren gaat bemannen terwijl de zoon van de eilanddokter haar als zijn toekomstige bruid ziet. Maar zij droomt van een leven ver weg van het eiland.

Twee schipbreukelingen zetten de verhoudingen tussen de eilanders op scherp. Hoeveel regels zal de pastoor nog uitvaardigen om de gemeenschap aan zich te binden? Wat bezielde de schoolmeester om zijn huis op klaarlichte dag in brand te steken? Waarom stortte een kind zich van de klif? Het versterkt Ellies vastbeslotenheid aan het eiland te ontsnappen. Ze vindt een onverwachte bondgenoot. Maar wanneer haar droom werkelijkheid kan worden, moet ze een keuze maken.

cae73272db698aca4f9341111697effd.jpg

Dit is je vijfde roman en de eerste die ik gelezen heb. Met De steek van de schorpioen werd je genomineerd voor de Hercule Poirotprijs 2013. Dat is de belangrijkste prijs voor een Belgische misdaadroman. Dat is heel wat anders dan De Berenrug, al is spanning zeker een element in deze roman. Ieder boek van je snijdt een ander onderwerp aan. Is er in je werk een constante te vinden?

Die constante, daarvan ben ik me pas tijdens het schrijven van De Berenrug bewust geworden. Mijn eerste twee romans – Een zwerver met pleinvrees en Mijn ontmantelde wereld – vormen een soort tweeluik omdat het hoofdpersonage uit het eerste verhaal terugkeert in het tweede. Waar die Jasper Magnus in boek één nog op zoek was naar een eigen identiteit, heeft hij zich in boek twee een alter ego aangemeten waar hij aan ten onder zal gaan. In De steek van de schorpioen wil Lemmy Planck zich na zijn scheiding opnieuw heruitvinden. In Schaduw en vuur probeert een dementerende Leon Helders zijn identiteit te bewaren door zich op te sluiten in een archief vol artefacten, terwijl zijn zus zich terugtrekt in een fictieve wereld waarin haar zoon níet om het leven is gekomen. En in De Berenrug wordt de identiteit van elke eilander bepaald voor de rol die hij of zij hoort te vervullen, iets waar hoofdpersonage Ellie zich weigert bij neer te leggen. De genres mogen dan divers zijn – schelmenroman, komische noir, historisch verhaal –, die zoektocht van de mens naar zichzelf en naar zijn plek in de wereld blijkt een rode draad doorheen alle boeken.

De cover. Voor mij raak getroffen door Karin van der Meer. Het geeft voor mij de sfeer van het boek mooi weer: een kaal, noordelijk landschap met een bergrug die als een barrière opgeworpen lijkt. In dat landschap het huisje van Ysbrant waar een licht brandt met daarvoor een open stuk naar de zee. Hoe is het omslag tot stand gekomen?

Ik heb de ontwerper opzettelijk weinig houvast gegeven om haar creatieve vrijheid niet te zeer te beknotten. Het omslag moest in de eerste plaats het eilandgevoel weerspiegelen. Zelf had ik de kolkende wateren van de Atlantische Oceaan voor ogen, maar zij kwam met een beter idee. Het barre landschap en de koele kleuren evoceert heel goed het geïsoleerde gevoel van een gemeenschap die op zichzelf wordt teruggeworpen. Met dat warme, gele raamlicht als sprankje hoop.

Kun je iets vertellen over hoe je in de letteren verzeild geraakt bent? Werk je fulltime als auteur of heb je nog andere jobs?

Ik was van kindsbeen af door boeken omringd. Mijn vader reikte me zijn stripverhalenverzameling aan, moeder nam me mee naar de bib. Toen ik een jaar of negen was begon ik zelf verhaaltjes te verzinnen. Eerst tekende ik die verhalen – ik heb vier afgewerkte stripalbums van 47 pagina’s ergens in een doos zitten. Op mijn zestiende ruilde ik het potlood in voor een typmachine. Mijn verhalen bleven lang binnenskamers. Ze leken me niet goed genoeg om met een publiek te delen. Ik ging iets anders studeren, vond een baan waar je geen verhalen maar rapporten moest schrijven. Op mijn zevenentwintigste vernam ik dat er zoiets als de SchrijversAcademie bestond en liet ik mijn teksten voor het eerst in mijn leven door vreemden lezen. De feedback was vaak niet voor de poes en veel cursisten keerden niet meer terug na zo’n tekstevaluatie, maar ik ben blijven zitten, en luisterde naar schrijvers als Alstein, Erik Vlaminck, Geertrui Daem en Elvis Peeters. Ze hebben me niet geleerd hoe te schrijven – dat kun je niet leren – maar ze hebben we me wel de weg getoond en me zelfvertrouwen gegeven. Ik schreef verhalen die in literaire tijdschriften verschenen. Daarna schreef ik een roman en vond er een uitgever voor.

Ik heb lang fulltime gewerkt. Mijn eerste drie romans schreef ik in de vroegochtendlijke uren (opstaan om vier uur, koffie zetten, schrijven) en tijdens het weekend. Ik had niet door dat ik mezelf aan het opbranden was. In 2014 hield mijn lichaam het voor bekeken. De angstaanvallen en hyperventilatie vloerden me en drie maanden lang wist ik niet van welk hout pijlen maken. Toen ben ik beginnen nadenken. Nu combineer ik een halftijdse baan met de schrijverij. Dat bevalt me prima. Het voltijdse schrijverschap ambieer ik niet. Dan word je te veel op jezelf teruggeworpen en krimpt je venster op de wereld te zeer. Ons Nederlandse taalgebied is ook gewoon te klein om er als voltijdse schrijver in te kunnen overleven. Bovendien betwijfel ik of je proza erdoor zal verbeteren.

Je kiest in De Berenrug voor de periode zo aan het eind van de 19e eeuw. Dat is een tijd waarin veel verandert: industriële revolutie, ontdekkingen, maatschappelijke veranderingen. Je laat die veranderingen mooi zien in je boek. De beide broers Ysbrant en Corylus monsteren aan op een galette, een zeilschip dat op kabeljauw gaat vissen. Maar Ellie, het hoofdpersonage dat zo graag het eiland wil ontvluchten kijkt uit over de zee en ziet een stoomschip passeren. “Dan volgde ze het elektrisch verlichte schip tot waar het water met de nachthemel versmolt”. Voor mij is dit een duidelijk beeld over het ‘conflict’ tussen de mensen die alles bij het oude willen laten en de vernieuwers. Heb je daarom voor deze periode gekozen?

Het tijdvak lag niet meteen vast. Toen ik de eerste notities begon te nemen en begon te researchen, voerden mijn opzoekingen me naar Joshua Slocum, een Amerikaanse kapitein die in 1895 als eerste met een opgelapte boot de wereld rondzeilde, en daar achteraf een prachtig boek over schreef. Toen ik dat boek las, viel alles op zijn plaats. De mens stond toen niet alleen aan de drempel van een nieuwe eeuw maar ook van een nieuwe wereld. Elektriciteit, telegrafie, de opkomst van de stoomschepen. Geen beter tijdperk om mijn verhaal in te situeren. Terwijl de wereld de negentiende eeuw betreedt, blijft het eiland achter in de vorige eeuw; een spanningsveld dat zich niet alleen letterlijk laat voelen – stoomschepen die het eiland voorbijvaren zonder vaart te minderen – maar ook tussen de eilandbewoners.

Het eiland waar het verhaal zich afspeelt, is totaal geïsoleerd van de buitenwereld. Het landschap is totaal verwoest. Het schip van de gebroeders Dekker heet Nauru. Dat verwijst volgens mij naar een eiland in de Stille Zuidzee dat door fosfaatwinning helemaal is verwoest. Is het eiland niet een metafoor voor de manier waarop wij met de wereld omgaan, waarop wij de wereld aan het uitputten zijn?

Het basisidee dat ik twaalf jaar geleden in een notitieboekje schreef, was: wat als er een land bestaat waar de natuur is verdwenen? Hoe gaan de mensen daarmee om? Zodra de mens de dominante soort werd, is hij de wereld gaan veranderen. Wel, wat gebeurt er als die verandering een bedreiging gaat vormen? Nauru is een prelude op wat er op wereldschaal aan het gebeuren is: intensieve fosfaatontginning heeft een paradijselijk eiland zoals we het uit de Jommekesalbums kennen, lang geleden al in een maanlandschap veranderd. Wel, net als de mensen op Nauru bevinden de eilandbewoners in De Berenrug zich eind negentiende eeuw reeds op een maanlandschap. Het verhaal begint als de ramp zich reeds voltrokken heeft. Ik wilde dan ook in de eerste plaats het verhaal vertellen van de mensen die er moeten zien te overleven. 

De strijd tussen aan de ene kant de wereldlijke en geestelijke machthebbers (er wordt zelfs een Naufragia-processie gehouden om als het ware de ‘god van de schipbreuken’ aan te roepen) en anderzijds degenen die vrijheid zoeken is evident in je verhaal. Als je dat in je achterhoofd houdt lijkt je roman wel op een allegorie op onze maatschappij. Is dat wat je beoogt met je roman?

Net als de Berenrug lopen er breuklijnen door het eiland. Vermits de kerk in die tijd de plak zwaaide, leek het mij logisch dat de pastoor alle macht naar zich toe zou hebben getrokken. In mijn ogen is hij geen machtswellusteling met dictatoriale trekjes of zo, integendeel, hij ziet zichzelf als de eilandherder die zijn kudde met vaste hand door deze goddelijke beproeving moet leiden. Hij wil de gemeenschap rond zich verenigen. Omdat de leefomstandigheden steeds extremer worden, neemt hij zijn toevlucht tot steeds striktere kerkregels – regels die juist voor ontwrichting zorgen en de breuklijnen verder uitdiepen. De oude onderwijzer Oort ziet zichzelf dan weer als archivaris van het verleden, en wil zijn kennis over planten en vogels doorgeven aan de volgende generatie in de hoop dat technologische vooruitgang voor een kentering zal zorgen en het eiland die kennis opnieuw nodig gaat hebben. De smid Ysbrant Dekker is op zijn beurt de cynicus die alle hoop voor het eiland heeft opgegeven. Als ik om me heen kijk, zie ik diezelfde breuklijnen door onze maatschappij lopen, alleen heb ik ze in het verhaal op scherp gesteld. Naarmate de klimaatopwarming zich steeds sterker zal doen gelden, zullen de breuklijnen op onze blauwe planeet ook steeds dieper worden.

Hoe ben je op het idee van het verhaal gekomen?

In 2008 trok ik met een groep door het prachtige Torres del Paine-natuurpark in Chili. Het had de hele ochtend geregend en gesneeuwd. ’s Namiddags brak de zon door de wolken en zag je al die natuurpracht weerspiegeld in de vele vijvers en meren. Toen bekroop me de gedachte: wat als al dat loof niet meer weerspiegeld wordt. Ik noteerde de idee. Tien jaar en twee boeken verder had ik eindelijk het verhaal gevonden dat ik vertellen wilde, vertrekkende vanuit die premisse.

Kun je iets vertellen over hoe je schrijfproces verlopen is?

Ik vertrek nooit van het witte blad. Eerst schrijf ik pagina’s en pagina’s vol – karakterschetsen, verhaallijnen, landschapsbeschrijvingen. Dat gaat gepaard met heel wat opzoekingen, lange wandelingen en slapeloze nachten. De wereld in mijn verhalen mag zijn eigen logica hanteren, maar die logica moet wel kloppen. Op het einde van de rit heb ik een dikke ordner vol notities, en dat was ook voor De Berenrug niet anders. Op een bepaald moment – en dat moment valt nooit te voorspellen – begin je dan aan die eerste zin. Ik schrijf een eerste versie. Die print ik uit, leg ze naast me op de schrijftafel en begin opnieuw van een wit blad. Door opnieuw te beginnen dwing je jezelf ertoe om over elke regel na te denken. Na de tweede versie schrijf je een derde. Die liet ik aan mijn uitgever lezen. Met zijn kanttekeningen in mijn achtergrond herschreef ik het verhaal opnieuw. Tussen die eerste en die laatste versie ligt een wereld van verschil.

Volgens mij is er ook een tweede thema in het verhaal: de zoektocht naar de identiteit van het hoofdpersonage Ellie. Dat is een 19-jarige vrouw die het op het eiland wel gezien heeft en een nieuwe toekomst voor zich zelf ziet. Ze sluit een verbond met Ysbrant die stiekem een boot aan het bouwen is om zo het eiland te ontvluchten. Je vlecht dus als het ware hoop en verwachting in het verhaal?

Ellies verhaal loopt dwars door alle breuklijnen heen. Cormac McCarthy’s The Road speelt zich in een gelijkaardig landschap af. The Road is een prachtig verhaal dat me tot op het bot heeft geraakt, maar het is niet het verhaal dat ik wilde vertellen. Het pad dat Ellie doorheen het boek volgt – haar veerkracht ook – is voor mij het lichtje in het huis op de omslag en vormt de ruggengraat van het boek.

42637155ef3c103b8480bb0986b38aec.jpg

Wat opvalt is de enorme hoeveelheid scheepstermen in je boek. Waarom zo gedetailleerd beschreven? Of je hebt een maritieme achtergrond of je hebt enorm veel research gedaan.

Die research valt best mee hoor. Dat heb ik voor al mijn boeken gedaan. De wereld waarin het verhaal zich afspeelt, moet immers kloppen. Da’s het mooie aan schrijven: bij elk boek valt er iets nieuws te ontdekken. Nu was dat het visserijleven en de scheepvaart aan het einde van de negentiende eeuw. Ik heb geen maritieme achtergrond of zeevarende voorvaderen, wel een bibliotheekpas. Ik heb de erfgoedbibliotheek bezocht en de bibliotheek van het Museum aan de Stroom, het visserijmuseum in Oostduinkerke en het Heritage Museum in het Schotse Wick, en heb de Schotse kust en het eiland Skye en de Orkneys bereisd. De ene plek voert je naar het andere, het ene boek leidt je als vanzelf naar het volgende. Op de duur legt de puzzel zich vanzelf. Sommige lezers vonden de scheepsbouwtermen taaie kost, maar voor mij zijn ze onlosmakelijk verbonden aan dat eilanduniversum en maken ze deel uit van de leeservaring.

Iedere bewoner is op de een of andere manier getekend. Ysbrant heeft twee ijzeren duimen, Corylus heeft een vuurtoren gebouwd en wil voorkomen dat er schepen op de kust stranden. Alder Snaphaan, die Ellie wil aanranden, wordt daarvoor gestraft met een gebroken pink die niet meer recht komt te staan, Anna, de moeder van Ellie, is getraumatiseerd door de dood van haar tweelingzus Octavia en loopt met een paspop en zwijgt vooral, anderen plegen zelfmoord. Alles wat hoop lijkt te brengen slaagt niet: de liefde tussen Ellie en Timber, een stomme jongen; Timber maakt prachtige schilderingen, maar die worden door de ‘autoriteiten’ vernield. Hoe ben je te werk gegaan bij het creëren van je personages?

Het eiland was in feite het allereerste personage. Ellie kwam vrij snel daarna tot leven. In de door mannen geregeerde wereld van de negentiende eeuw leek het me de logica zelve om een vrouw als hoofdpersonage te kiezen. Daarna ga je goed nadenken over welke personages er nog op zo’n eiland zouden kunnen rondlopen. Elk goed verhaal vertrekt vanuit de personages. Hun beweegredenen drijven het verhaal vooruit. Elk personage moet ook met een eigen aparte blik naar de wereld rondom kunnen kijken. Het vooruitgangsoptimisme van Aloïs Oort of de nostalgische blik van de stomme Timber staan diametraal tegenover de preekstoeltirannie van Picardt en het harde pragmatisme van Ryk Odendal, het principiële van Corylus botst dan weer met het botte cynisme van zijn broer Ysbrant. Sommigen houden stand in barre omstandigheden, anderen breken.

In je roman zitten ook verwijzingen. Nauru is er een van. Maar ik kwam ook een verwijzing tegen naar het boek ‘The Chronic Argonauts’ van H.G. Wells. Waarom deze verwijzing?

Omdat op het eiland de tijd is blijven stil staan. En omdat een deel van de oplossing er voor de eilandbewoners in bestaat om ondergronds te gaan. The Chronic Argonauts vormde de basis voor het latere The Time Machine waarin een deel van de mensheid ondergronds is gaan leven in de verre toekomst. Vandaar het kleine gastoptreden van Wells.

Het verhaal wordt vanuit een alwetende verteller. Die neemt nergens stelling. Waarom heb je dat zo gedaan?

Wel, op de proloog na is Ellie in feite de verteller. De lezer beleeft het verhaal door haar ogen. Zelf houd ik niet van ideeënromans, verhalen waarin personages hun bestaansrecht ontlenen aan het feit dat ze de mening van de schrijver moeten verkondigen. Ze overstijgen zelden het banale. Als schrijver kruip ik zo min mogelijk in het hoofd van mijn personages. Ik toon liever wat ze zeggen en doen, niet wat ze denken. Aan de lezer om de rest in te vullen. Ik ben een schrijver, geen stukadoor, ik hoef niet elk hoekje en kantje luchtdicht te pleisteren, ik gun de lezer zijn ademruimte.

Je schrijft heel precies en de taal past precies bij de personages en het tijdsbeeld. “Je mag niet zo barabassen op die jongen”, “De zon hing neer achter een koppige wolkenlaag – nergens een pinkelende ster te bekennen”, “Verder zuidwaarts wandelden de duinen hun trage processie.”Als je passages hardop leest hoor je het ritme van de zinnen die als golven op de kust van het eiland breken. De taal beweegt mee met de cadans van het boek. Je hebt een taal gevonden die perfect bij het verhaal past.

De schrijfstijl moet ten dienste staan van het verhaal. Draagt een zin niet bij tot het verhaal of haar personages, dan moet die zin eruit. Dat vertelde Kurt Vonnegut zestig jaar geleden al tegen zijn studenten en als Vonnegut iets vertelt, dan ben ik geneigd te luisteren. Vandaar de aandacht voor de taal die 19de-eeuwse vissers zouden hanteren, vandaar de aandacht ook voor het landschap. Het landschap, het weer, de nukken van de zee – het zijn allemaal elementen die allesbepalend zijn voor de eilandbewoners. Dan kan je er maar beter met zorg over schrijven.

Wanneer ik zeg dat ik aan de vierde versie van De Berenrug ben begonnen, gelooft mijn omgeving me niet altijd. Ze denken dat ik de boel belazer. ‘Ge gaat uwen boek toch niet kapot schrijven?’ zeggen ze. Ze geloven in de illusie zoals het in de film wordt verkocht: na een aanslepende writer’s block zet de schrijver zich achter zijn schrijfmachine en tikt die fantastische roman er in één gulp uit. Zo werkt het natuurlijk niet. Jack Kerouac heeft ook jarenlang notities genomen voor hij zijn boek er in die éne, befaamde schrijfsessie uithamerde. Schrijven is herschrijven. Tot het helemaal goed zit. En telkens als ik een hoofdstuk voltooid heb, lees ik het hardop voor. Ik denk dat ik het hele boek vier of vijf maal luidop aan mezelf heb voorgelezen. Het helpt om, zoals je zegt, de cadans in de zinnen te horen. Het helpt om bij te sturen waar nodig. Daarom kom ik niet elk jaar met een nieuw boek op de proppen.

Schrijvers Annelies Verbeke, Peter Mangel Schots, Ellen Van Pelt, Valerie Eyckmans en Lenny Peeters lezen voor uit De Berenrug.

Wat wil je dat de lezer van dit boek bij blijft?

Een paar weken geleden ontving ik een mooie lezersreactie. De lezer in kwestie had uit het hoofd een prachtige eilandkaart getekend. De gedachte dat die man het boek had dichtgeslagen, met potlood en papier aan de slag was gegaan en daar plezier aan beleefde. Meer moet dat niet zijn.

5be31c5b2054dd680c7c1630c799bdad.jpg

 



Reacties op: Dimitri Bontenakel: “Ik ben een schrijver, geen stukadoor, ik hoef niet elk hoekje en kantje luchtdicht te pleisteren, ik gun de lezer zijn ademruimte”

Meer informatie

Gerelateerd

Over

Dimitri Bontenakel

Dimitri Bontenakel

De Vlaamse auteur Dimitri Bontenakel (1971) debuteerde in 2003 met een verh...