De eigenzinnige lymceumleraar Jaap Meijer, geboren in Winschoten, hebraïcus, historicus, neerlandicus, publiceerde de vele boeken, met name over de vooroorlogse geschiedenis van het Nederlandse jodendom. De laatste decennia in eigen beheer, in kleine oplagen. Meijer - “liever een barrière dan een carrière” - wilde het volstrekte tegendeel zijn van zijn studiemakker Loe de Jong. Vooral zijn latere publikaties waren vaak brokkelig van compositie, maar scherp van inhoud. Menige negentiende-eeuwse dominee-literator ontmaskerde hij als antisemiet. Maar ook Menno ter Braak betrapte hij. De Nederlandse samenleving had nooit zo van joden gehouden, bewees hij. Meijer had een afkeer van de valse romantiek van gerestaureerde sjoeltjes-zonder-joden. Igor Cornelissen heeft de enige twee interviews die Meijer ooit wilde geven, nu gebundeld en vooral doen gaan door zijn herinneringen aan deze gekwelde man. Met de kinderen had Jaap Meijer gebroken. Als hij over een 'verloren zoon' schreef, bedoelde hij Spinoza. Als Saul van Messel schreef hij ook gedichten.