Dit boek heeft een dubbele inhoud: het eerste deel gaat over Nederland-Indië, het tweede over Indonesië en beide over de manier, waarop Indië Indonesië is geworden. In de laatste fase van overgang, heeft de Japanse bezetter daarbij een onuitwisbare rol gespeeld.
Vanwege die onuitwisbaarheid wordt steeds opnieuw de discussie geopend over de vraag: hoe erg was het?
De vraag is eigenlijk zinloos want iedereen geeft onvermijdelijk antwoord, zo subjectief als het maar kan. Iedereen schrijft naar eigen ervaring of naar de ervaring van anderen, die hij betrouwbaar vindt. Dat laatste zal steeds vaker voorkomen. Het is tenslotte meer dan veertig jaar geleden en de oude garde, voor zover ze niet gestorven is, heeft zich overgegeven. Ze staat aan de kant en ziet toe, hoe de jongere generatie de strijd voortzet, want dat schijnt te moeten.
Maar ze doet dat nogal ongenuanceerd. Er is voor de vroegere koloniale overheerser blijkbaar geen plaats te vinden tussen dag en nacht. De man was een uitzuiger en hij heeft zijn trekken thuisgekregen, toen de Indonesiërs tegen hem in opstand kwamen.
Met de Japanse bezetter ligt de zaak iets anders. Hem wordt de behandeling van de geïnterneerden verweten. In het algemeen, door ze veel te weinig eten te geven; in het bijzonder door mishandeling. En tot op de dag van heden likken de slachtoffers hun wonden. Het lijkt op het omkeren van een Nederlands spreekwoord: Gedeelde smart is dubbele smart.
Uithongering en mishandeling komen in dit boek ter sprake, naar eigen ervaring. Als hier de woorden van Tacitus mogen worden gebruikt: 'Sine ira et studio', zonder verbittering en vooringenomenheid. Maar wel met een begrip voor een verleden, dat met de jaren steeds helderder en steeds beter verstaanbaar wordt.
Vanwege die onuitwisbaarheid wordt steeds opnieuw de discussie geopend over de vraag: hoe erg was het?
De vraag is eigenlijk zinloos want iedereen geeft onvermijdelijk antwoord, zo subjectief als het maar kan. Iedereen schrijft naar eigen ervaring of naar de ervaring van anderen, die hij betrouwbaar vindt. Dat laatste zal steeds vaker voorkomen. Het is tenslotte meer dan veertig jaar geleden en de oude garde, voor zover ze niet gestorven is, heeft zich overgegeven. Ze staat aan de kant en ziet toe, hoe de jongere generatie de strijd voortzet, want dat schijnt te moeten.
Maar ze doet dat nogal ongenuanceerd. Er is voor de vroegere koloniale overheerser blijkbaar geen plaats te vinden tussen dag en nacht. De man was een uitzuiger en hij heeft zijn trekken thuisgekregen, toen de Indonesiërs tegen hem in opstand kwamen.
Met de Japanse bezetter ligt de zaak iets anders. Hem wordt de behandeling van de geïnterneerden verweten. In het algemeen, door ze veel te weinig eten te geven; in het bijzonder door mishandeling. En tot op de dag van heden likken de slachtoffers hun wonden. Het lijkt op het omkeren van een Nederlands spreekwoord: Gedeelde smart is dubbele smart.
Uithongering en mishandeling komen in dit boek ter sprake, naar eigen ervaring. Als hier de woorden van Tacitus mogen worden gebruikt: 'Sine ira et studio', zonder verbittering en vooringenomenheid. Maar wel met een begrip voor een verleden, dat met de jaren steeds helderder en steeds beter verstaanbaar wordt.