In juni 1944 lanceerde het Rode Leger in het centrum van het Duits-Russische front zijn grote zomeroffensief. In een mum van tijd werden de zwakke Duitse stellingen doorbroken. Niet alleen waren de Duitse legereenheden uitgeput, maar ook de uitrusting liet te wensen over en de bevoorrading liep, onder meer door partizanenacties, overal mank. Meteen en in totale improvisatie werden versterkingen naar het Oost- front gezonden. Uit de SS-Stormbrigade Langemarck, nog in opbouw na de vernietigende winter- en voorjaarsgevechten, werd in allerhaast een gevechtseenheid samengesteld. Deze Kampfgruppe werd naar het front aan de Estlandse rivier de Narva gezonden, waar ook talrijke Europese, onder andere Nederlandse, vrijwilligers vochten. Tussen 25 en 28 juli 1944 bemande de Vlaamse Kampfgruppe drie belangrijke heuveltoppen. Niettegenstaande verwoede Sovjet-aanvallen hielden de Vlamingen stand. De ene na de andere Duitse officier sneuvelde. Op een bepaald moment bestaat de eenheid haast uitsluitend uit Vlamingen en is na tweeëneenhalf jaar Vlaamse strijd aan het Oostfront een Vlaming, Georg d’Haese, de bevelvoerende commandant.