Een wolk schoof voor de maan en de verwrongen vormen van de exotische tuin onder Celia's raam waren plotseling in duisternis gehuld. Nog steeds staarde Celia uit het open raam, de koele nachtlucht streelde haar gezicht, haar gouden haren golfden in de avondwind. Maar Celia zag niets, voelde niets - niets dan de verstikkende omhelzing van het afgrijzen dat haar meer en meer beving. Ze was naar deze merkwaardige plaats gelokt met de belofte op een geluk, volmaakter dan ze ooit gekend had... Nu wist zij met misselijk makende zekerheid dat ze een gevangene was, met slechts een kleine kans hier ooit levend vandaan te komen,