Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Liegen met statistiek tot kunst verheven

Ab Strakt 28 september 2018
Inleiding
Hans Rosling is een rasoptimist, die zijn lezers graag een beeld wil voorschotelen dat het goed gaat met de wereld. Om dat aan te tonen maakt hij gebruik van statistische gegevens van instituten als de Verenigde Naties en de Wereldbank. Hij onderscheidt een aantal indicatoren, die iets zeggen over het bestaansniveau van (groepen) mensen.

Aanleiding
Ik heb dit boek gelezen omdat zelf neig naar pessimisme - ik geef het toe. Ik sta er echter open voor om dit beeld te onderzoeken en bij te stellen aan de hand van aantoonbare feiten. Toen ik een recensie las over dit boek, heb ik het meteen geleend. Bij de bibliotheek.

Over mezelf
Zelf beschik ik over enige basiskennis over statistiek. Ik heb er mee kennisgemaakt op het VWO, waar ik wiskunde in mijn eindpakket had, later heb ik een vak statistiek gevolgd tijdens mijn propedeuse Sociale Geografie, vervolgens heb ik enkele vakken statistiek gevolgd tijdens mijn opleiding aan de Universiteit van Wisconsin (statistiek en sociologische onderzoeksmethoden). Statistiek kent twee domeinen: beschrijvende (Eng. "descriptive”) statistiek en voorspellende (Eng: "inferential") statistiek. In de tweede, analytische vorm, worden uitspraken gedaan over de gehele populatie op basis van steekproeven. Zelf ben ik, zeg ik eerlijk, niet veel verder dan hypothese testen en ANOVA-testen. Daarvoor gebruikte ik het programma SPSS. Het biedt me enige basiskennis om te weten hoe je statistieken kunt gebruiken als je iets wilt aantonen.

Het boek
Rosling betoogt dat ons wereldbeeld negatiever is dan er werkelijk aanleiding toe is. Veelal baseren zijn toehoorders, beweert hij, - studenten aan de universiteit, wereldleiders en leiders van multinationals - hun wereldbeeld op dat van de jaren 1960, toen er nog een grote tweedeling bestond in welzijnsniveaus tussen landen in de wereld. Ongetwijfeld zal daarin sindsdien veel verbeterd zijn, maar nog steeds bevinden veel mensen zich op een bestaansniveau dat voor de meeste aardbewoners onacceptabel is. Rosling beweert dat onze opvattingen over arm en rijk zijn verouderd en deelt kwaliteit van leven in op vier bestaanslevels, waarbij level 1 de onderkant is en level 4 het niveau van inwoners van de meeste geïndustrialiseerde landen. Daarmee creëert hij terloops een nieuwe wijze van indeling van de wereldbevolking. Het bestaan in level 1 en 2 is ronduit zwaar. Niettemin leven 1 miljard mensen op de wereld volgens Rosling nog steeds op level 1 en 3 miljard op level 2 - meer dan de helt van de wereldbevolking.

Volgens een andere grafiek, op pagina 63, zou 50% van de wereldbevolking in 1966 hebben geleefd op bestaanslevel 1 en nu, in 2017, nog maar 9%. Daarmee wordt een afname gesuggereerd van 41%, oftewel (50 ÷ 9) ruim 5 keer zo weinig als toen. Deze verandering is in werkelijkheid minder groot als je weet dat er in 1966 3.408.121.405 mensen op de wereld leefden, waarvan dus de helft (1.704.060.703) op level 1. In 2017 leven (9% van 7.550.262.101) 679.523.589 mensen op level 1. Uitgaande van de absolute waarden is de afname (1.704.060.703 - 679.523.589) 1.024.537.113, oftewel een afname met een factor 2,4 - anders gezegd: het aantal mensen levend op level 1 in 2017 is 41% van het aantal in 1965. Dat klinkt toch anders en in elk geval minder vertekend. (bevolkingsaantallen van http://www.worldometers.info).

Opvallend is dat Rosling op pagina 64 zelf aangeeft dat “alle schattingen van extreme armoede [..] zeer onzeker [zijn]…”. Dat lijkt me in dit verband een belangrijk voorbehoud. Statistici hebben altijd moeite om armoede te meten. Dat komt alleen al voort uit het gegeven dat zij als hoog opgeleide observeerders uit totaal andere milieus komen dan degenen die in armoede leven. Niettemin weerhoudt dat Rosling er niet van om harde conclusies te verbinden aan deze gegevens: “… maar wanneer de verandering [in bestaansniveaus] er zo uitziet, moet er wel iets groots aan de hand zijn."

Rosling haalt in zijn betoog diverse indicatoren voor welzijn (of bestaansniveaus) door elkaar. Sterftecijfers onder kinderen jonger dan 5 jaar vormen de basis voor vergelijking van welzijnsniveaus in 1965 en 2017. Vervolgens gebruikt hij inkomensniveaus, dan weer scholingsstatistieken. Zelden past hij deze indicatoren toe over gehele periodes. Dat is enigszins manipulatief.

Een helder voorbeeld van statistische manipulatie is (in de Nederlandse versie) te vinden op pagina 51, waarin hij inkomensgegevens van de VS en Mexico tussen ongeveer 1965 en 2017 (exacte jaartallen ontbreken) vergelijkt aan de hand van twee grafieken. Volgens de statistiek leven Mexicanen in 2017 van $11 per dag en inwoners van VS van $67 per dag. Het verschil is bijna een factor 7. Vervolgens presenteert Rosling de inkomenscijfers in een grafiek met een (vermoedelijk) logaritmische schaal, waarin het lijkt alsof het Mexicaanse inkomensniveau vlak onder dat van de VS ligt. Dit doet hij zonder enige toelichting! Het motief is duidelijk: hij wil dat we hem geloven, en doet dat door gegevens te presenteren op een manier die hem uitkomt. Logaritmische schalen zijn geweldige instrumenten om presentaties visueel te vervormen - ongeveer zoals lachspiegels. Echter, 11 dollar blijft nu eenmaal (bijna) 7 keer zo weinig als 67 dollar, hoe je die gegevens nu ook presenteert.
Aan gegevens als koopkracht, gezondheid en levensrisico gaat Rosling in de vergelijking helemaal voorbij.

Met een andere grafiek over dezelfde inkomensgegevens probeert Rosling aan te tonen dat er niet eens sprake is van een inkomenskloof tussen de twee landen. Inderdaad: er is een klein gebied van extremen (pakweg tussen $8 en $64), waarin daadwerkelijk een overlap is te zien. Dat gebruikt Rosling als argument om te beweren dat er geen sprake is van een kloof. Ook hier bedient Rosling zich (vermoedelijk) van een logaritmische schaal, waardoor niet eens goed is vast te stellen hoe groot de overlap is (m.a.w. hoeveel Mexicanen een vergelijkbaar inkomensniveau hebben als inwoners van de VS). Echter, de grootste grafische gebieden bevinden zich ook n zijn grafiek buiten het overlappingsdeel, met Mexico aan de onderkant, en de VS er duidelijk boven.

Rosling doet in hoofdstuk 2, Het Negativiteitsinstinct, een willekeurige greep uit een aantal zaken die volgens hem indicatoren zijn voor vooruitgang, aan de hand van 32 grafieken. In de eerste plaats valt op dat de perioden van deze grafieken niet gelijk lopen. Beginjaren variëren van 1800 tot 1995 (met meer dan 20 tussenliggende variaties) en einddata liggen op 2010, 2015, 2016, 2017. Een gedegen vergelijking van indicatoren zou m.i. over dezelfde periode moeten gaan.

Een paar voorbeelden: Rosling neemt de afname van uitstoot van rookdeeltjes (SO2) per persoon van 1970 tot 2010 als indicator, van 38 kg naar 14 kg. Dat klinkt als een afname van 63% (oftewel een afname van bijna tweederde). Ook hier geldt: in 1970 leefden er 3.700.577.650 mensen op aarde, in 2010 waren dat er 6.958.169.159; dus de totale uitstoot is afgenomen met (3.700.577.650 x 38 - 6.958.169.159 x 14) 43.207.582.474 kg, oftewel slechts 30% (nog niet eenderde).
Het aantal nieuwe films dat verschijnt is wel een van de meest bizarre indicatoren voor vooruitgang. Zeker als je bedenkt dat meer films niet per se betekent dat die ook beter zijn dan vroeger, en ook niet dat ze door iedereen te zien zijn (maar waarschijnlijk alleen voor de mensen in bestaansniveau 4). Dit nog afgezien van de keuzestress die een overaanbod bij consumenten creëert. Vergezocht. De einddatum ("1216") in de grafiek 'Nieuwe Films' is trouwens foutief, uitgever!
Een vergelijkbare argumentatie kan worden gevoerd voor het verschijnen van nieuwe muziek, die Rosling er ook bijsleept als indicator voor verbetering van de levensstandaard.
Ook voor wetenschappelijke artikelen kan worden beargumenteerd dat hoeveelheid niet altijd beter is dan kwaliteit - integendeel zelfs: slechte artikelen maken het vinden van de goede juist tijdrovender.

Het aantal gemonitorde bedreigde diersoorten (van 34 in 1960 naar 87,967 in 2017) als teken van vooruitgang is nogal bespottelijk. Het tegenovergestelde is eerder het geval en het is daarom niet duidelijk waarom dit hier is opgenomen. Nog los van de vraag of deze diersoorten een kans van overleven hebben, met de toenemende wereldbevolking.

Hetzelfde geldt voor het oppervlak van de aarde dat nationaal park of beschermd natuurreservaat is (toegenomen van 0,03 in 1900 naar 14,7% in 2016). Volgens Rosling ook een teken dat het goed gaat met de planeet. Dat is hetzelfde als beweren dat het aantal pleisters op een patiënt iets zegt over zijn gezondheid.

De opbrengst van graan per hectare voert Rosling ook aan als indicator voor vooruitgang. Het is inmiddels algemeen bekend dat dit heeft kunnen plaatsvinden ten koste van de uitputting van onze natuurlijke (eindige) hulpbronnen, met name aardgas en fosfor, voor de productie van kunstmest. Dat de energiehuishouding van moderne landbouw scheef loopt om dat er meer (fossiele) energie wordt ingestopt dan er uit komt is overigens aangetoond door David Pimentel… in 1980 (in Handbook of energy utilization in agriculture). Hogere opbrengsten, derhalve, zijn niet per se een verbetering, of slechts op de korte termijn - zolang de voorraad delfstoffen strekt.

Ongetwijfeld heeft Rosling gelijk met zijn stelling dat mensen een neiging hebben om slecht-nieuws makkelijker tot zich te nemen en beter te onthouden. Een vliegtuig dat op bestemming aankomt is geen nieuws, een toestel dat neerstort wel. Dergelijke berichten bepalen de manier waarop wij denken. Echter, die denkwijze valt niet om te buigen door het aanvoeren van een aantal ogenschijnlijk lukraak bijeengeraapte statistieken. De aangevoerde indicatoren wekken in de eerste plaats de indruk dat ze er met de haren bijgesleept zijn. Waren er geen betere te vinden?

In hoofdstuk 3 kondigt Rosling met grafieken aan dat de bevolkingsaanwas minder snel zal stijgen - hij spreekt zelfs van “niet meer toenemen” (p.96). In de begeleidende grafiek is echter een toename naar 11 miljard in 2075 te zien. Het is niet zeker of dat werkelijk gaat gebeuren, maar feit is wel dat de mensheid met 7 miljard al inteert op zijn reserves. Dat wordt ook wel ‘overshoot' genoemd (https://www.independent.co.uk/news/science/earth-overshoot-day-humans-fossil-fuels-natural-resources-date-year-a8471121.html). Het is maar zeer de vraag welk bestaansniveau we kunnen handhaven als we met z’n 11 miljarden zijn - en voor hoelang. Helemaal, als de mensen die erbij komen op dezelfde voet leven als mensen op bestaanslevel 4, met de grootste voetafdruk per persoon.
Het is nauwelijks voor te stellen dat Rosling beweert dat de mens met de huidige bevolkingsaantallen een nieuw evenwicht bereikt met de natuur. Toch staat dat er: “…dit evenwicht is totaal iets anders dan het oude evenwicht [tot 1800, toen 4 van de 6 geboren kinderen stierven voor ze zelf ouders werden]. Het nieuwe evenwicht is prettig: de meeste ouders hebben twee kinderen en geen daarvan gaat dood. Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid, leven we in evenwicht." Welk evenwicht bedoelt hij? Tussen welke twee massa’s? De mensheid enerzijds en de natuurlijke hulpbronnen anderzijds?
En wat gebeurde er trouwens in 1800? “Iets”, schrijft Rosling op pagina 91: “Bijna 10.000 jaar lang nam dat aantal maar langzaam toe, en in het jaar 1800 was het gestegen tot 1 miljard. Toen gebeurde er iets. De volgende miljard kwam er in slechts 130 jaar bij.” Weinig overtuigend.

In hoofdstuk 4 richt Rosling zich op het angstinstinct, dat bepaalt hoe mensen de wereld om zich heen interpreteren. Informatie met een zeker drama zou ons angstfilter beter passeren dan informatie zonder. Zoals gezegd; een vliegtuig dat neerstort is interessanter dan honderdduizend vliegtuigen die probleemloos op hun bestemming aankomen. Daar staat tegenover dat mensen prima in staat zijn zichzelf te sussen en hun ogen te sluiten voor rampspoed. Dat betekent niet zonder meer dat mensen optimisten zijn, maar ze slagen er telkens prima in om oog in oog met het gevaar te doen alsof er niets aan de hand is. Daar schrijft Rosling dan weer niet over.

Ook in dit hoofdstuk is Rosling weer in staat tot verbluffende retoriek. Zo beweert hij bijvoorbeeld dat er ten gevolge van de tsunami die de Japanse kust trof op 11 maart 2011 niet één persoon het slachtoffer is geworden van radioactieve straling die ontstond door de ramp met de kerncentrale in Fukushima. Dat er 18.000 mensen omkwamen door de vloedgolf wordt er terloops bij vermeld. Hiervan overleden er 1.614 in district Fukushima zelf en zijn er 196 vermist geraakt. Dat die 1.810 aardbevingsslachtoffers misschien een wegkwijnend bestaan ten gevolge van radio-actieve besmetting bespaard is gebleven, ziet Rosling gemakshalve over het hoofd - de vloedgolf voorkwam eigenlijk een besmettingsepidemie. Dat er na de ramp nog eens 100.000 mensen definitief zijn geëvacueerd uit de omgeving van de reactor wegens stralingsrisico’s laat hij onvermeld. De reactoren 1, 2 en 3 nog steeds niet ontmanteld en dat zal voorlopig nog niet gebeuren, omdat er nog steeds stralingsgevaar is en er geen technische hulpmiddelen voorhanden zijn om dit te doen. Ook is de doorontwikkeling van de kerncentrale stopgezet. Staat allemaal op wikipedia. Niet in het boek van Rosling.
Overigens zijn ziektes ten gevolge van radioactieve straling (afhankelijk van de dosis, uiteraard) langzaam progressieve ziektes. Rosling kraait in 2017 dus veel te vroeg victorie. Het is niet duidelijk wat Rosling hiermee probeert aan te tonen. Breekt hij een lans voor de bouw van nóg meer kerncentrales?

Zoveel halve redeneringen vormen een belemmering om het boek in zijn geheel uit te lezen. Het paradoxale is dat Rosling zijn lezers voortdurend maant om verder te kijken dan wat we door media krijgen voorgeschoteld. We moeten zaken in proporties zien, we moeten niet generaliseren, niet laten meeslepen door korte-termijn zaken, geen zondebokken aanwijzen - allemaal akkoord, maar waarom houdt hij zich niet aan zijn eigen vuistregels?

De grootste denkfout in het boek is ten slotte dat menselijk welzijn het enige of op zijn minst het voornaamste uitgangspunt moet zijn om de toestand in de wereld aan te beoordelen. De zelf-test vragen in de inleiding zetten wat dat betreft de toon van het boek: in 13 vragen worden er slechts twee (!) gesteld die een leefbare planeet betreffen. Alle andere hebben het belang van de mens als uitgangspunt. Alsof het met meer mensen leuker wordt. De toestand van de mensheid is natuurlijk niet de enige indicator. Ik zou zelfs willen beweren dat hoe beter het met de mensheid gaat, hoe slechter het met de planeet aarde gaat. Er is maar één levensvorm die leeft ten koste van andere levensvormen, en dat is de mens.

Het geeft te denken dat zo veel wereldleiders naar deze man luisteren en dat hij grote invloed heeft op hun gedachtegoed. Het is bijna alsof hij wil zeggen: "Goed bezig met z'n allen, ga vooral zo door!" Mark Twain zei ooit: er zijn leugens, grove leugens en statistieken. Rosling heeft liegen met statistiek tot kunst verheven. Ik blijf nog even pessimist.

Nog een slotopmerking over de vertaling. Die heeft nogal te lijden onder Anglicismen. Dat uit zich in Amerikaanse vertelwijze, die hier en daar schuurt. Voorbeeld: “zo kan het aantal E.colibacteriën in een lichaam binnen een paar dagen exploderen…” = zo kan het aantal E.colibacteriën in een lichaam binnen een paar dagen explosief toenemen…
Voor de rest: veel onvoltooid verleden tijd waar voltooid verleden tijd passender was geweest.
7

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Ab Strakt

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.