Lezersrecensie
Provinciaal bestaan gefileerd
“De straat” (1924) van Ina Boudier-Bakker (1875-1966) is zo goed als vergeten. Deze novelle staat volledig in de schaduw van de omvangrijke en populaire romans “Armoede”(1909) en “De klop op de deur” (1930). Deze romans worden ook nu nog wel gelezen, maar haar verhalen en novellen, zoals “De straat” worden bijna niet meer gelezen. Dat is opmerkelijk, want in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw was het juist het kortere werk, in het bijzonder “De straat”, van Ina Boudier-Bakker dat kon rekenen op een veel positievere waardering van recensenten dan haar kloeke romans. Deze recensenten van toen hebben nog steeds gelijk; “De straat” is ook een eeuw later nog altijd een uitstekende novelle.
In de novelle beschrijft Boudier-Bakker een week in het leven van de notabelen in een klein provinciestadje in het midden van Nederland tijdens de enige week in het jaar dat er iets te beleven valt in het stadje. Het is de week van de jaarlijkse kermis. Vanzelfsprekend kijken de notabelen met enig dedain neer op deze vorm van volksvermaak. Tegelijkertijd vormt het plezier dat anderen op de kermis hebben hoe leeg, dor en doods het eigen leven is van de lokale ‘elite’. De wijze waarop Boudier-Bakker beschrijft hoe deze mensen bekneld zitten in de eigen dwangbuis van fatsoen, conventies, tradities, lafheid, hypocrisie en bekrompenheid is treffend. Ze loopt bijna alle notabelen af en in een paar alinea’s zet ze heel scherp neer hoe een ieder het eigen leven heeft doodgemaakt. In de woorden van Boudier-Bakker: “zij leven niet – zij bestaan slechts”. Toch zit er diep, heel diep, bij al deze mensen nog iets van een behoefte om iets in gezamenlijkheid van het leven te maken, al is het maar voor een ander. Of dit optimisme bij de ‘notabelen’ en lezers gerechtvaardigd is laat Boudier-Bakker op het einde van het verhaal in het midden. Dit is een heel mooi open einde van een ijzersterke novelle.
In de novelle beschrijft Boudier-Bakker een week in het leven van de notabelen in een klein provinciestadje in het midden van Nederland tijdens de enige week in het jaar dat er iets te beleven valt in het stadje. Het is de week van de jaarlijkse kermis. Vanzelfsprekend kijken de notabelen met enig dedain neer op deze vorm van volksvermaak. Tegelijkertijd vormt het plezier dat anderen op de kermis hebben hoe leeg, dor en doods het eigen leven is van de lokale ‘elite’. De wijze waarop Boudier-Bakker beschrijft hoe deze mensen bekneld zitten in de eigen dwangbuis van fatsoen, conventies, tradities, lafheid, hypocrisie en bekrompenheid is treffend. Ze loopt bijna alle notabelen af en in een paar alinea’s zet ze heel scherp neer hoe een ieder het eigen leven heeft doodgemaakt. In de woorden van Boudier-Bakker: “zij leven niet – zij bestaan slechts”. Toch zit er diep, heel diep, bij al deze mensen nog iets van een behoefte om iets in gezamenlijkheid van het leven te maken, al is het maar voor een ander. Of dit optimisme bij de ‘notabelen’ en lezers gerechtvaardigd is laat Boudier-Bakker op het einde van het verhaal in het midden. Dit is een heel mooi open einde van een ijzersterke novelle.
2
Reageer op deze recensie