Lezersrecensie
De doodgezwegen Hilda is nog steeds verplichte literaire kost
“Hilda van Suylenburg” (1897) van de adellijke Cécile de Jong van Beek en Donk (1866 – 1944) is de eerste Nederlandse volwaardige literaire feministische roman. Tegen het einde van de 19e eeuw zorgde deze goed onderbouwde en goed geschreven feministische roman voor veel ophef. Het openlijk en onderbouwd pleiten voor vrouwenkiesrecht, een gelijke en gelijkwaardige wettelijke positie van vrouwen in onder andere het huwelijksrecht, vermogensrecht en voogdijrecht, de rechten van buitenechtelijke kinderen en die van de moeders van die kinderen ging een groot deel van de mannelijke burgerlijke elite veel te ver. Het boek was dan ook een succes en verkocht in die jaren veel beter dan, bijvoorbeeld, de ook in de betere Haagse kringen afspelende roman “Eline Vere” van Louis Couperus uit 1888. Toch wordt “Eline Vere” vandaag de dag nog regelmatig gelezen en is het aantal lezers van “Hilda van Suylenburg” de afgelopen honderd jaar op een hand te tellen.
Kort na de invoering in 1919 van het algemeen (actief en passief) kiesrecht voor vrouwen in Nederland verscheen de achtste druk van “Hilda van Suylenburg”. Het wordt daarna al vlug stil, erg stil, rond “Hilda van Suylenburg”. Door recensenten, literatuurwetenschappers en uitgevers wordt het werk, zelfingenomen papegaaien die ze zijn, in navolging van de eerste recensenten en critici afgedaan als een achterhaalde en gedateerde feministische tendensroman. Het ‘doodzwijgen’ van “Hilda van Suylenburg”, met een hedendaags anglicisme zouden we het ‘cancellen’ noemen, zorgt er voor dat bijna niemand de afgelopen eeuw het boek nog heeft kunnen lezen. Een facsimile heruitgave in 1984 van de feministische uitgeverij Sara en een recentere heruitgave in 2018 in hedendaagse spelling door Astoria ten spijt.
De ‘doodzwijgers’ hebben ongelijk. “Hilda van Suylenburg” is nog steeds relevant en nog steeds goed te lezen. In dat opzicht doet Hilda niet onder voor haar literaire nichten Eline Vere, Léonie van Oudijck (uit de “Stille kracht” uit 1900 van Couperus) en andere vrouwelijke hoofpersonages in het werk van Louis Couperus en andere schrijvers uit het ‘fin de siècle’. Het is dan ook niet geheel toevallig dat we in Eugénie, een nichtje van Hilda, Eline Vere herkennen en in Ottilie van Heemeren, een kennis van Hilda, Léonie van Oudijck ‘avant la lettre’ tegenkomen. Het grote verschil is dat Cécile de Jong veel minder sympathie heeft voor deze personages dan Couperus. Ik ben niet goed genoeg bekend met andere vrouwelijke hoofdpersonages (lees: geen zin om het uit te zoeken) van Couperus om met nog meer ‘dubbelgangers’ op de proppen te komen. Of Couperus er de humor wel van inzag of zich in zijn eer aangetast voelde, dat weet ik niet. Wel weet ik dat hij in “Langs de lijnen van geleidelijkheid” in 1899 het vrouwelijke personage Cornélie de Retz van Loo opvoert die gezien kan worden als een kruising tussen de fictieve Hilda en de schrijfster Cécile de Jong.
Het zijn niet alleen de overeenkomsten met het werk van Couperus die “Hilda van Suylenburg” nog steeds relevant maakt. De positie van mannen en vrouwen is nog steeds niet gelijk en gelijkwaardig. Vrouwen doen nog steeds het overgrote deel van het huishoudelijk werk ook als man en vrouw evenveel buiten de deur werken, vrouwen worden nog steeds minder betaald dan mannen voor het zelfde werk (glazen plafond) en ga zo maar verder. Doordat “Hilda van Suylenburg” een tendensroman is, is het af en toe wel wat drammerig en prekerig. Dat stoort niet echt, omdat het daarvoor te goed is geschreven, zowel inhoudelijk als literair. Het is een idealistische roman met naturalistische trekjes. De roman kent geen auctoriale verteller, maar als lezer worden we wel degelijk gestuurd in onze morele oordelen. Een aantal van de vrouwen, zoals Corona van Hoven, een vrouwelijke arts, zijn net geen heiligen. Mannen, met uitzondering van de vader van Hilda en haar aanstaande echtgenoot Maarten, komen er wel heel erg slecht van af in “Hilda van Stuylenburg”. Terecht overigens.
Het is volgens mij ‘not done’ voor recensenten, de zelfingenomen papegaaien die ze zijn, om al te jubelende teksten van uitgevers ter promotie van hun boek te citeren in een recensie. Deze keer heb ik lak aan de ‘echte’ recensenten en sluit ik af met dit citaat van de achterflap: ““Hilda van Suylenburg” is verplichte literaire kost voor zowel wie geïnteresseerd is in het Nederlandse feminisme als voor de liefhebbers van klassieke negentiende-eeuwse romans”.
Kort na de invoering in 1919 van het algemeen (actief en passief) kiesrecht voor vrouwen in Nederland verscheen de achtste druk van “Hilda van Suylenburg”. Het wordt daarna al vlug stil, erg stil, rond “Hilda van Suylenburg”. Door recensenten, literatuurwetenschappers en uitgevers wordt het werk, zelfingenomen papegaaien die ze zijn, in navolging van de eerste recensenten en critici afgedaan als een achterhaalde en gedateerde feministische tendensroman. Het ‘doodzwijgen’ van “Hilda van Suylenburg”, met een hedendaags anglicisme zouden we het ‘cancellen’ noemen, zorgt er voor dat bijna niemand de afgelopen eeuw het boek nog heeft kunnen lezen. Een facsimile heruitgave in 1984 van de feministische uitgeverij Sara en een recentere heruitgave in 2018 in hedendaagse spelling door Astoria ten spijt.
De ‘doodzwijgers’ hebben ongelijk. “Hilda van Suylenburg” is nog steeds relevant en nog steeds goed te lezen. In dat opzicht doet Hilda niet onder voor haar literaire nichten Eline Vere, Léonie van Oudijck (uit de “Stille kracht” uit 1900 van Couperus) en andere vrouwelijke hoofpersonages in het werk van Louis Couperus en andere schrijvers uit het ‘fin de siècle’. Het is dan ook niet geheel toevallig dat we in Eugénie, een nichtje van Hilda, Eline Vere herkennen en in Ottilie van Heemeren, een kennis van Hilda, Léonie van Oudijck ‘avant la lettre’ tegenkomen. Het grote verschil is dat Cécile de Jong veel minder sympathie heeft voor deze personages dan Couperus. Ik ben niet goed genoeg bekend met andere vrouwelijke hoofdpersonages (lees: geen zin om het uit te zoeken) van Couperus om met nog meer ‘dubbelgangers’ op de proppen te komen. Of Couperus er de humor wel van inzag of zich in zijn eer aangetast voelde, dat weet ik niet. Wel weet ik dat hij in “Langs de lijnen van geleidelijkheid” in 1899 het vrouwelijke personage Cornélie de Retz van Loo opvoert die gezien kan worden als een kruising tussen de fictieve Hilda en de schrijfster Cécile de Jong.
Het zijn niet alleen de overeenkomsten met het werk van Couperus die “Hilda van Suylenburg” nog steeds relevant maakt. De positie van mannen en vrouwen is nog steeds niet gelijk en gelijkwaardig. Vrouwen doen nog steeds het overgrote deel van het huishoudelijk werk ook als man en vrouw evenveel buiten de deur werken, vrouwen worden nog steeds minder betaald dan mannen voor het zelfde werk (glazen plafond) en ga zo maar verder. Doordat “Hilda van Suylenburg” een tendensroman is, is het af en toe wel wat drammerig en prekerig. Dat stoort niet echt, omdat het daarvoor te goed is geschreven, zowel inhoudelijk als literair. Het is een idealistische roman met naturalistische trekjes. De roman kent geen auctoriale verteller, maar als lezer worden we wel degelijk gestuurd in onze morele oordelen. Een aantal van de vrouwen, zoals Corona van Hoven, een vrouwelijke arts, zijn net geen heiligen. Mannen, met uitzondering van de vader van Hilda en haar aanstaande echtgenoot Maarten, komen er wel heel erg slecht van af in “Hilda van Stuylenburg”. Terecht overigens.
Het is volgens mij ‘not done’ voor recensenten, de zelfingenomen papegaaien die ze zijn, om al te jubelende teksten van uitgevers ter promotie van hun boek te citeren in een recensie. Deze keer heb ik lak aan de ‘echte’ recensenten en sluit ik af met dit citaat van de achterflap: ““Hilda van Suylenburg” is verplichte literaire kost voor zowel wie geïnteresseerd is in het Nederlandse feminisme als voor de liefhebbers van klassieke negentiende-eeuwse romans”.
3
Reageer op deze recensie