Meer dan 6,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Ik ween om bloemen…

Ezra de Haan 15 december 2011 Auteur

Dit jaar overleed Clark Accord op vijftigjarige leeftijd. Dat was te vroeg, veel te vroeg. Ik ontmoette hem voor het laatst in Paramaribo. Ook toen zag ik een gedreven en toch bescheiden mens. Geen moment had hij het over zijn gezondheid. Wel sprak hij over zijn deadline, een woord dat nu na zijn overlijden, erg pijnlijk klinkt. Clark schreef, wanneer het maar even kon, aan zijn nieuwe roman. Slechts een keer was hij van slag. Zijn laptop crashte, net zoals die van Karin Amatmoekrim. In Tori Oso vergat hij die tegenslag toen hij dezelfde avond vol vuur over literatuur sprak. Ik was dan ook pijnlijk verrast toen ik, amper een jaar later, van zijn ziekte en later over zijn sterven hoorde. Plantage d’Amour is zijn laatste boek geworden. Tot het bittere eind heeft hij met al zijn krachten gewerkt aan de voltooiing ervan. Steeds als ik aan Clark denk, en dus ook tijdens de presentatie van zijn roman in de Openbare Bibliotheek van Amsterdam, moet ik denken aan Willem Kloos’ gedicht ‘Ik ween om bloemen in de knop gebroken…’ Clark wilde nog zo veel.

Clark Accord wilde met zijn trilogie, waarvan slechts één deel is voltooid, schrijven over Suriname, zijn familie en de slavernij. Zijn roman blijkt ontegenzeggelijk autobiografische trekken te vertonen. Hoofdpersoon in Plantage d’Amour is Kenneth Campbell die na zevenentwintig jaar naar Suriname terugkeert. Hij gaat op zoek naar zijn wortels. Plantage Berlijn moet zijn vragen beantwoorden. Onderweg ontmoet hij Nadira, eerst zijn taxichauffeuse, later gids en zelfs mogelijk verre familie. Langzaam komt Kenneth meer te weten over zijn voorouders, al is het via wegen die hij eerder voor onmogelijk had gehouden. Interessant aan deze roman is de vorm, waarbij Accord gebruik maakt van een oude Surinaamse legende. Hierdoor ontstaat er een mix tussen een duidelijk westerse roman met Surinaamse invloeden. Moksi meti maar dan literair.

Misschien probeerde Clark zijn dood uit te stellen met dit grote project, drie boeken waarin hij alles beschreef wat hij belangrijk vond, drie boeken die misschien zelfs het succes van De koningin van Paramaribo zouden overtreffen. Daarvoor reisde hij letterlijk terug naar zijn roots. Je ziet hem rondkijken als een ‘Nederlander’ in den vreemde en juist daardoor scherper dan ooit.

Het zand van de savanne schittert in de late middagzon. Als een enorm wit kleed heeft het zich over het vlakke land uitgespreid, zo ver als het oog reikt. De schijnsneeuw wordt slechts her en der onderbroken door armetierige bosschages groen, die verraden dat de grond hier zijn vocht maar met mate afstaat; een eeuwigdurende strijd tussen de wortels en het losse zand. Hieraan dankt de omgeving haar naam: Zanderij.
Dit uitzicht voert mij in gedachten terug naar Amsterdam in de sneeuw, de stad waar ik negen uur geleden opsteeg.


Zo Hollands als Clark het boek begint, zo Surinaams wordt hij elders. Het is haast alsof het hem als mens en schrijver verrast. Juist die twee werelden die samenkomen maken het boek zo interessant. Het is die tweeslachtigheid, dat schizofrene, van in beide landen en ook nergens thuis zijn, wat Clark in dit boek beschrijft. ‘Met praten over voorouders beland je voor je het weet in oeverloze discussies. Ik heb geen zin om vast te lopen in de fuik, waar daders en slachtoffers om elkaar heen dansen, zonder de ander een keer te raken.’ Met deze gedachte begint de reis naar Berlijn. Bij Babunkriki, Babunkreek, stopt de chauffeuse, ze kunnen niet doorrijden zonder respect te tonen aan de Watramama, de watergodin. Kenneth gaat akkoord, zij het met tegenzin. Niet alleen toont deze scène aan hoe ver hij van zijn geboorteland afstaat, het toont ook aan dat hij de ‘regels’ van Para niet meer kent. Los daarvan gebruikt Clark Accord deze legende van de watervrouw op slimme wijze. In hoeverre is Nadira, zijn gids, wie zij is? Van haast manlijk in het begin wordt ze steeds begeerlijker en een vrouw. Naarmate het boek vordert is de grens tussen haar en de Watramama steeds kleiner en komt Kenneth steeds meer in haar ban…

Echter, het enige wat Watramama achterliet was een plasje water en een sterke vislucht.
Degenen die bij de sluis hadden gezocht naar haar en de kam of die naar haar gezang hadden geluisterd, voelden zich dagen erna nog opgejaagd en bang, Sommigen werden slaapwandelend aangetroffen in de buurt van de sluis en de anderen werden door Watramama achtervolgd in hun dromen. Wee de man die verliefd op haar werd. Er deden verhalen de ronde dat zij de schepping van de duivel was en bezit kon nemen van haar aanbidders en hen zodoende naar hun ondergang zou leiden. Deze waarschuwingen waren niet angstaanjagend genoeg om de dappersten onder de jongemannen af te schrikken. Iedere volle maan keerden ze terug naar de sluis, op zoek naar hun geluk.


Ook de kennis die Nadira over het verleden en de slavernij heeft, is essentieel. Elk gesprek dat Kenneth met haar heeft, voert hem terug naar die tijd en maakt hem bewuster van zichzelf. Zoals Harry Mulisch graag refereerde naar de klassieken, zo doet Clark Accord hetzelfde maar nu met een Surinaamse legende. Hij laat zien dat voor hem Anansi telt, niet Reinaert de Vos.

Eenmaal op Plantage Berlijn komt alles in een stroomversnelling, in deze toch al erg vlot lezende roman. Door Nadira nog nieuwsgieriger geworden dan hij al was, wil Kenneth inmiddels alles weten over de mensen van wie hij afstamt. Terwijl je zijn gedachten leest, lijkt de schrijver Clark Accord hem woorden in te fluisteren. Neem de volgende regels. ‘Besefte ik hoe weinig we wisten over het persoonlijke leven van onze voorouders. Hoe beperkt mijn kennis was van mijn familiegeschiedenis. … Doordat de slaven niet konden schrijven, ligt het voor ons een stuk ingewikkelder om te graven in ons verleden. … Ik wilde niet alleen weten van wie ik afstamde, maar ook wilde ik achterhalen wat de slavernij voor hen betekend had.’ Deze gedachten moet Clark hebben gehad toen hij het plan opvatte een trilogie te gaan schrijven.

Het begon met zijn grootmoeder Juliette die hem een foto toonde. Erop staat zijn betovergrootvader Philipus Andro Macnack, een tot zijn verbazing gefortuneerde man en geen in lompen gehulde landbouwer. Hij was achttien toen de slavernij werd afgeschaft. Het zien van die foto maakt de ervaring naar Berlijn te gaan intens. Hij staat op dezelfde grond waar zijn betovergrootvader ooit stond. Geluk en angst wisselen elkaar nu af in het gemoed van Kenneth Campbell. Alsof de dood, die de schrijver op de hielen zat ook interesse heeft voor zijn hoofdpersonage. Hij hoort de yorkafowru, de nachtzwaluw.

‘Als je hem hoort, betekent het dat de dood rondwaart op zoek naar een slachtoffer. Daarom moet je vloeken om te voorkomen dat magere Hein voor jou komt.’

Ook andere passages doen denken aan eigen ervaringen, al kan het ook mijn romantische kijk op de dingen zijn. Ik zie Clark weer voor mij, zoals ik hem in Suriname zag. Alleen lees ik nu hoe hij zich voelde…

Ondanks de drukkende hitte loopt het koude zweet over mijn rug. Het water van de kreek staart me dreigend aan. Onheilspellend door de waterspiegeling van de rode hemel, alsof Watramama vanuit de diepte naar me loert. Ineens voel ik mij moederziel alleen. De huisjes met gesloten ramen en deuren hebben iets weg van het decor van een spookfilm. Er is geen levende ziel te bekennen.

Op de begraafplaats van Plantage Berlijn zoekt hij naar de graven van zijn voorouders. Hij vindt ze echter niet tussen de deels overwoekerde, marmeren platen en grafzerken. Ze liggen verstopt, zijn haast verdwenen…

Achter de betegelde grafzerken staan tussen het struikgewas en de omgevallen bomen vermolmde houten paaltjes keurig achter elkaar. Dit zijn de gedenktekens die de slavengraven markeren. Fier wijzen ze omhoog, als trotse overblijfselen van een ellendig bestaan.

Kenneth leert dat de familieband van Creolen doorloopt tot in het dodenrijk. Hij komt erachter waar zijn betovergrootvader Andro Macnack werd terechtgesteld en waarom. En daar bij die grote mahonieboom beseft hij dat alleen Galinja Nkasi, de opperpriester onder de lukumangs, de wintipriesters, hem in contact met de kabra, de geest van Andro Macnack kan brengen.

In het nawoord kunnen we lezen wat Clark Accord voor ogen had met zijn trilogie. Van deel twee en drie liet hij een synopsis na. Clark wilde Suriname en de Surinamers trots laten zijn op ondernemende ex-slaven die plantages opkochten en deze opnieuw tot leven wekten. Hij wilde hen bewust maken van hun hechte familiebanden, de mystiek van de natuur en hun altijd aanwezige voorouders. Trots, dat is het waarom het hem draaide, trots ondanks de slavernij. Met Plantage d’Amour heeft Clark Accord zich geschaard tussen al die beroemd geworden schrijvers van niet voltooide, en toch uiterst belangrijke literaire werken. Waarschijnlijk schreef hij deze roman in de hoop dat later een andere, jonge Surinaamse schrijver, de fakkel van hem zou overnemen. Met Clark Accord is een bijzonder mens heengegaan.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Ezra de Haan