Meer dan 5,4 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Eenzaam in de zwerm

JHFahner 26 augustus 2019
Volwassen worden is voor Bjorn en zijn broer Berk niet het vanzelfsprekende, soepele proces dat het voor hun omgeving lijkt te zijn. Bjorn krijgt het niet voor elkaar om zijn scriptie af te schrijven en Berk kan geen werk vinden – zelfs niet wanneer hij solliciteert op vacatures die perfect bij zijn profiel aansluiten. Ondertussen is afstuderen en een baan vinden precies wat de omgeving verwacht van de broers. En dat leidt tot vervreemding, isolatie en een afstandelijk cynisme.

Vervreemding van een wereld die domweg doordraaft zonder veel reflectie is het thema waar Heleen Janssens haar debutroman "Een zwerm spreeuwen" aan heeft gewijd. En dat doet zij met een scherpe pen die een nauwgezet waarnemer verraadt. De roman bevat talloze beschrijvingen van allerlei alledaagse voorvalletjes en ervaringen, die door Janssens uitermate herkenbaar worden uitgetekend. Soms zijn de taferelen hilarisch – Janssens beheerst de kunst om moeiteloos grappige voorvallen in te voegen. In een willekeurige koffiezaak komt een willekeurige vrouw binnen en zij vraagt de barrista: ‘”Mag die muziek wat zachter?” Hij was net een appel en aardbeien aan het pureren. “Sorry, wat zei u?” “Kan de muziek wat zachter?”' (p 57).

De roman blijft echter niet bij trivialiteiten. In verschillende prachtige passages toont Janssens zich in staat om diepe thema’s in mooie analogieën te vatten, zonder dat het pretentieus wordt. Amber, de zus van Bjorn en Berk, overweegt:

‘Mijn hoofd is als de magen van een koe. Alles wat er ingaat, wordt eindeloos herkauwd: wat ik zie, wat ik hoor, wat ik zeg, wat anderen zeggen, dingen die in een ooghoek gebeuren en waarvan ik me niet eens bewust was dat ik ze waarnam, al die dingen. Het is alsof alles wat ik meemaak in eerste instantie direct en ongefilterd door mijn hersenen wordt ingeslikt. Als mijn hoofd vol is, beginnen de gedachten te kronkelen en gaan ze hun eigen leven leiden. Hier en daar wordt informatie toegevoegd of worden ervaringen veranderd, mooier gemaakt. Zoals ik ze graag had willen hebben, misschien. Het fijnmalen kan beginnen. Ik slik ze opnieuw door en zo gaan ze naar de volgende maag. Al mijn indrukken worden gefermenteerd, het vocht wordt eruit gehaald, ze worden verteerd, hun voedingsstoffen worden opgenomen in mijn bloed. Ik denk een gedachte niet eenmaal, maar eindeloos, dag na dag’ (p 73).

En Berk mijmert:

‘Zo van bovenaf bezien deed de stad me ineens als een levend organisme voor, met de wegen als aders, de auto’s die voorbijraasden als witte en rode bloedcellen en de gebouwen als skelet. En wat zijn wij mensen in dit geheel? Virussen, bacteriën, ziektekiemen, indringers? Of zijn wij geen onderdeel van dit steeds maar groeiende lichaam dat van geen ophouden weet?’ (p 87).

Hoewel de titel van de roman wat oubollig aandoet, gaat het hier ook om een mooie metafoor. Spreeuwen zijn in staat om prachtige zwermen te vormen die als eenheid optreden en daarom sterker zijn dan losse individuen: ‘Het gedrag van elke individuele spreeuw werd volledig bepaald door het geheel dat zij vormden’ (p 178). ‘Geen enkele keer raakte een vogel buiten de groep, geen enkele keer botsten twee vogels tegen elkaar’ (p 177-178). Maar wat als er nou wel een keer een vogel buiten de groep valt? Bjorn, zo blijkt, kan niet meevliegen in de zwerm. De roman is dan ook geen aaneenschakeling van anekdotes – er is meer aan de hand. En hoewel een gedetailleerd plot uitblijft, begint de lezer naarmate het boek vordert een zekere beklemming te voelen. Een beklemming die in ieder geval ook Bjorn ervaart, want hij laat alles achter en gaat op reis.

Wanneer we de wereld van een afstand beschouwen, doen de mensen en hun beslommeringen allemaal wat naïef en simpel aan. Bjorn, Berk, en in mindere mate Amber, kunnen daarom niet meevliegen; ze zien te scherp hoe suffig het allemaal is. Al dat inzicht is echter ook precies wat tot eenzaamheid leidt, en de lezer vraagt zich of het niet mooier – menselijker – is als we ons ergens voor engageren. Ook de cynicus ontsnapt immers niet aan trivialiteit. Bjorn overweegt dat hij rugzakken haat: ‘Ik haat ze, omdat ze altijd gedragen worden door backpackers. En backpackers haat ik ook, omdat ze zichzelf denken te kunnen vinden door tijdens hun reizen in de Lonely Planet op zoek te gaan naar de meest authentieke bezienswaardigheden’ (p 172). Maar Bjorn vertrekt zelf ook zo, zij het met een koffer in plaats van een rugzak.

We weten niet wat er van hem terechtkomt. Wellicht dat het reizen hem toch iets bieden zal om zich voor te enthousiasmeren.

Reageer op deze recensie