Lezersrecensie
Verscheurd land, verscheurde mensen...
Op 16 juli 1936 geeft generaal Emilio Mola Vidal ’s avonds het startsein voor een militaire opstand die razendsnel zal uitdraaien op de Spaanse burgeroorlog. Kort na de verkiezingen aan het begin van dat jaar, die uitmondden in een duidelijke overwinning van het linkse Volksfront, ontstaat er in de conservatieve Spaanse legertop meteen weerstand tegen de nieuwe regering van links-republikeinen. Die weerstand culmineert in juli van dat jaar in een militaire staatsgreep onder leiding van Francisco Franco, een nationalist met fascistische sympathieën, die zich tijdens de burgeroorlog opwerpt als de absolute leider van de putschisten. De opstand van het leger is het begin van een drie jaar durende burgeroorlog waarin het land verscheurd wordt door nietsontziend geweld en onmenselijke bruutheid die op 1 april 1939 leiden tot het dictatorschap van Franco. Die meedogenloze dictatuur zal pas eindigen als de ‘caudillo’ op 20 november 1975 sterft.
In ‘De maan danst op het erf van de doden’ volgt Rebekka W.R. Bremmer de wederwaardigheden van vier personen ten tijde van de burgeroorlog. Ze mikt daarbij meteen hoog want haar keuze valt op de jonge Nederlandse revolutionaire Fanny Schoonheyt, dichter-diplomaat Pablo Neruda, diens eerste echtgenote Maruca ‘Maria Hagenaar’ Reyes en Federico Garcia Lorca, vier hoofdpersonen waarvan heel wat bekend is. Met name over Neruda en Lorca zijn de voorbije decennia hele boekenplanken volgeschreven, terwijl ook Schoonheydt en Reyes geen onbekenden zijn. Over de eerste, die tijdens de strijd in Spanje de bijnaam ‘de koningin van de mitrailleuse’ kreeg, verscheen in 2011 een even boeiende als onthullende biografie van de hand van Yvonne Scholten. Maruca Reyes op haar beurt werd vereeuwigd in ‘Malva’, de roman van Hagar Peeters over het gehandicapte kind van Reyes en Neruda. Deze toch best ambitieuze keuze stemt nieuwsgierig om te zien hoe Bremmer waarheid en bedenksel met elkaar verweeft, waar ze de nadruk op legt en hoe ze haar roman positioneert tegenover dat wat al gemeengoed is. Op zich is dat een interessant uitgangspunt voor een lezer. Nog mooier is het om vast te stellen dat de schrijfster erin slaagt om haar evenwicht te bewaren en die lezer een meer dan lezenwaardige roman te presenteren.
Bremmer deelt haar roman op in vier luiken waarin elke protagonist afzonderlijk voor het voetlicht treedt. Daarbij valt op dat Fanny Schoonheyts verhaal de meeste ruimte krijgt. Deze jonge journaliste voelt zich aangetrokken tot de realiteit én de romantiek van het gewapende verzet tegen de nationalistische troepen van Franco. Bremmer tekent haar als iemand met een scherp ontwikkeld doorzettingsvermogen en een nog scherper ontwikkeld gevoel van eigen gelijk. Het staat niet met zoveel woorden geschreven, maar haar drijfveer is duidelijk: een goede fascist is een dode fascist. Schoonheyt is een sterke vrouw met een missie, en ze laat niets of niemand toe om die missie in gevaar te brengen. Dat maakt haar iemand met een rotsvaste overtuiging, bereid om tot het uiterste te gaan om die overtuiging te verdedigen. Die houding loopt haar wel hinderlijk voor de voeten in haar relatie met de vader van haar dochter, met wie ze niet in staat blijkt een blijvende band op te bouwen. Het lukt haar trouwens nooit om een emotionele barrière te overwinnen. Op dat vlak blijkt ze verre van een scherpschutter te zijn.
De hoofdstukken vanuit het perspectief van de drie andere hoofdpersonages vervolledigen het beeld van de gruwel, een verwoestende strijd waarin broeder tegenover broeder en zuster tegenover zuster kwamen te staan. Een strijd waarin oude rekeningen op bloedige wijze werden vereffend en die de deur wagenwijd openzette voor een niet te keren golf van willekeur, weerzin en wrok. Die laatste twee zouden de dichter Fedrico Garcia Lorca uiteindelijk met zich meesleuren, het ravijn in. De achtenvijftig bladzijden die Bremmer aan de laatste dagen van deze geniale maar helaas te onvoorzichtige dichter besteedt, tillen de roman tot ver boven de middelmaat. Ook al is het einde van Lorcas verhaal bekend, ze zijn hier ijzingwekkend beschreven: “Ze lieten Granada achter zich, de lichtjes van de stad slonken in de achteruitkijkspiegel, en ze reden de onverharde weg op; elke steen, elk gat liet het geraamte van de automobiel rammelen. Elke nacht reden automobielen deze route met mannen en vrouwen die uit het raam staarden, om dan leeg weer terug te keren.” Gewapende fascisten scholden hem uit voor ‘rode flikker’, sloegen hem de hersens in, doorzeefden hem met kogels, bespuugden zijn lijk en smeten het in een massagraf in Alfacar.
De maan ziet het allemaal gebeuren, dag na dag, en kan niet anders dan toekijken. “Al die doden die al verbrand en begraven waren, bedolven lagen onder as, geconserveerd werden in gletsjers en op besneeuwde bergen, ergens afgedreven, ergens lagen te rotten.” Wat kan de maan dan anders doen dan diep ademhalen en, opnieuw, haar klaagzang aanheffen?
In ‘De maan danst op het erf van de doden’ volgt Rebekka W.R. Bremmer de wederwaardigheden van vier personen ten tijde van de burgeroorlog. Ze mikt daarbij meteen hoog want haar keuze valt op de jonge Nederlandse revolutionaire Fanny Schoonheyt, dichter-diplomaat Pablo Neruda, diens eerste echtgenote Maruca ‘Maria Hagenaar’ Reyes en Federico Garcia Lorca, vier hoofdpersonen waarvan heel wat bekend is. Met name over Neruda en Lorca zijn de voorbije decennia hele boekenplanken volgeschreven, terwijl ook Schoonheydt en Reyes geen onbekenden zijn. Over de eerste, die tijdens de strijd in Spanje de bijnaam ‘de koningin van de mitrailleuse’ kreeg, verscheen in 2011 een even boeiende als onthullende biografie van de hand van Yvonne Scholten. Maruca Reyes op haar beurt werd vereeuwigd in ‘Malva’, de roman van Hagar Peeters over het gehandicapte kind van Reyes en Neruda. Deze toch best ambitieuze keuze stemt nieuwsgierig om te zien hoe Bremmer waarheid en bedenksel met elkaar verweeft, waar ze de nadruk op legt en hoe ze haar roman positioneert tegenover dat wat al gemeengoed is. Op zich is dat een interessant uitgangspunt voor een lezer. Nog mooier is het om vast te stellen dat de schrijfster erin slaagt om haar evenwicht te bewaren en die lezer een meer dan lezenwaardige roman te presenteren.
Bremmer deelt haar roman op in vier luiken waarin elke protagonist afzonderlijk voor het voetlicht treedt. Daarbij valt op dat Fanny Schoonheyts verhaal de meeste ruimte krijgt. Deze jonge journaliste voelt zich aangetrokken tot de realiteit én de romantiek van het gewapende verzet tegen de nationalistische troepen van Franco. Bremmer tekent haar als iemand met een scherp ontwikkeld doorzettingsvermogen en een nog scherper ontwikkeld gevoel van eigen gelijk. Het staat niet met zoveel woorden geschreven, maar haar drijfveer is duidelijk: een goede fascist is een dode fascist. Schoonheyt is een sterke vrouw met een missie, en ze laat niets of niemand toe om die missie in gevaar te brengen. Dat maakt haar iemand met een rotsvaste overtuiging, bereid om tot het uiterste te gaan om die overtuiging te verdedigen. Die houding loopt haar wel hinderlijk voor de voeten in haar relatie met de vader van haar dochter, met wie ze niet in staat blijkt een blijvende band op te bouwen. Het lukt haar trouwens nooit om een emotionele barrière te overwinnen. Op dat vlak blijkt ze verre van een scherpschutter te zijn.
De hoofdstukken vanuit het perspectief van de drie andere hoofdpersonages vervolledigen het beeld van de gruwel, een verwoestende strijd waarin broeder tegenover broeder en zuster tegenover zuster kwamen te staan. Een strijd waarin oude rekeningen op bloedige wijze werden vereffend en die de deur wagenwijd openzette voor een niet te keren golf van willekeur, weerzin en wrok. Die laatste twee zouden de dichter Fedrico Garcia Lorca uiteindelijk met zich meesleuren, het ravijn in. De achtenvijftig bladzijden die Bremmer aan de laatste dagen van deze geniale maar helaas te onvoorzichtige dichter besteedt, tillen de roman tot ver boven de middelmaat. Ook al is het einde van Lorcas verhaal bekend, ze zijn hier ijzingwekkend beschreven: “Ze lieten Granada achter zich, de lichtjes van de stad slonken in de achteruitkijkspiegel, en ze reden de onverharde weg op; elke steen, elk gat liet het geraamte van de automobiel rammelen. Elke nacht reden automobielen deze route met mannen en vrouwen die uit het raam staarden, om dan leeg weer terug te keren.” Gewapende fascisten scholden hem uit voor ‘rode flikker’, sloegen hem de hersens in, doorzeefden hem met kogels, bespuugden zijn lijk en smeten het in een massagraf in Alfacar.
De maan ziet het allemaal gebeuren, dag na dag, en kan niet anders dan toekijken. “Al die doden die al verbrand en begraven waren, bedolven lagen onder as, geconserveerd werden in gletsjers en op besneeuwde bergen, ergens afgedreven, ergens lagen te rotten.” Wat kan de maan dan anders doen dan diep ademhalen en, opnieuw, haar klaagzang aanheffen?
2
Reageer op deze recensie